Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 1578
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2011 in de zaak tussen
[verzoeker] , te Valkenburg, verzoeker
(gemachtigde: dr . mr. G.B.A. Paquay),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul, verweerder
(gemachtigden: G. Neelis, B. Heugen, G. Geurts en A. Dekkers).
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2011 heeft verweerder verzoeker gelast uiterlijk 1 september 2011 om 21.00 uur het gebruik van het pand aan de [adressen] te Valkenburg aan de Geul (het pand), volledig te staken, te sluiten en gesloten te houden.
Tegen dat besluit is door verzoeker bezwaar gemaakt.
Op 20 september 2011 is bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek ingekomen tot het treffen van een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De door verweerder ingezonden stukken zijn aan verzoeker gezonden.
Voormeld verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van deze recht¬bank op 10 oktober 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt vast, dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu door verzoeker bezwaar is gemaakt tegen verweerders ter zake waarvan de voorlopige voorziening is gevraagd en de rechtbank Maastricht bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verzoeker als huurder/exploitant van onderhavig pand belang heeft bij een beoordeling van onderhavig besluit door de voorzieningenrechter. Hieraan doet niet af dat verweerder de eigenares van het pand eveneens heeft aangeschreven.
Aangezien verzoeker ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de verhuurder ( [naam verhuurder] ) de opzegging van de huur voor het pand door verzoeker niet heeft geaccepteerd, acht de voorzieningenrechter de vereiste onverwijlde spoed ook voldoende aannemelijk gemaakt.
De voorzieningenrechter dient derhalve een voorlopig oordeel te geven over de vraag of verweerder in redelijkheid onderhavige last onder bestuursdwang aan verzoeker heeft kunnen opleggen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vast staat dat verzoeker in het pand op de benedenverdieping een dancing ( [naam disco] ) exploiteert en op de bovenverdieping(en) zelf woont alsmede er kamers verhuurt. Tevens staat vast dat [naam eigenaresse] eigenares is van het pand. Voorts heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij het gehele pand huurt van [naam verhuurder] .
Mede naar aanleiding van een brand in juni 2011 heeft verweerders flexteam op 1 september 2011 het pand gecontroleerd. Blijkens het controlerapport van het flexteam is geconstateerd dat het pand in gebruik is:
- zonder de vereiste brandveiligheidsvoorzieningen conform het Gebruiksbesluit;
- in strijd met diverse eisen uit het Besluit en de Regeling algemene regels inrichtingen milieubeheer;
- in strijd met diverse eisen uit het Bouwbesluit.
Deze overtredingen zijn, volgens verweerder, van zodanige ernst en omvang dat een acuut gevaar in het gebouw aanwezig was ten aanzien van met name de brandveiligheid. Deze levensbedreigende situatie rechtvaardigde het opleggen van spoedeisende bestuursdwang, aldus verweerder.
Verzoeker stelt zich op het standpunt -kort samengevat- dat de door verweerder gestelde feiten/overtredingen, onduidelijk, niet voldoende gemotiveerd of onjuist zijn. Zelfs als de gestelde tekortkomingen in het pand aanwezig zouden zijn, is er, volgens verzoeker, geen sprake van een noodzaak tot uitoefening van spoedeisende bestuursdwang.
Ingevolge artikel 92 van de Woningwet draagt het bevoegd gezag zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd
Ingevolge artikel 5.31 van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Op grond van het controlerapport van het flexteam en de daarvan deeluitmakende foto’s, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het pand (in ieder geval) sprake is van een aantal overtredingen van het Gebruiks- en Bouwbesluit. Dit betekent dat verweerder bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen aan verzoeker als huurder/exploitant van het pand.
Met betrekking tot de vraag of hier sprake was van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31 van de Awb , overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De voorzieningenrechter kan verzoeker volgen in zijn stelling dat de motivering van sommige overtredingen in het bestreden besluit onduidelijk is (bijvoorbeeld door de enkele verwijzing naar niet nader gespecificeerde NEN-normen). Motiveringsgebreken kunnen door verweerder echter in bezwaar worden hersteld. Bovendien heeft verweerder ter zitting gesteld dat de combinatie van overtredingen, zoals in het bestreden besluit vermeld, tot de gestelde levensbedreigende situatie leidt.
Voorts heeft de vertegenwoordiger van de brandweer ter zitting aangegeven dat het grootste gevaar voor de brandveiligheid in het pand daaruit bestaat dat op de verdieping(en) boven de disco de compartimentering op verschillende plaatsen is doorbroken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat met name in het kader van de brandveiligheid voor de kamerbewoners een zeer onveilige situatie was ontstaan, welke niet op zeer korte termijn had kunnen worden hersteld, mede gelet op de diverse betrokken partijen (verzoeker, eigenares en de [naam verhuurder] ). Het feit dat in het verleden ook controles door de brandweer hebben plaatsgevonden maakt dit in dit geval niet anders. Dit betekent dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31 van de Awb .
Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid onderhavige last onder bestuursdwang aan verzoeker heeft kunnen opleggen.
In dit verband ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de bekendmaking van het bestreden besluit door verweerder, dat dit zorgvuldiger had kunnen gebeuren. Zowel ten aanzien van partijen (verzoeker en eigenares) als ten aanzien van [naam verhuurder] .
Ten slotte had verweerder verzoeker naar aanleiding van de brand in juni 2011 wellicht eerder kunnen informeren dat sprake was van een (mogelijk) brandonveilige situatie in het pand.
Op grond van voorgaande overwegingen moet het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. E.V.L. Heuts, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.
w.g. E. Seylhouwer w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 19 oktober 2011
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.