Uitspraak
Beschikking van 16 november 2004, nr. 2003/123.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1. Het procesverloop
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd.
1.2. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag. De Inspecteur had ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog niet beschikt op het bezwaarschrift. Om proceseconomische redenen merkt de Raad het onderhavige beroepschrift aan als tijdig ingediend tegen een afwijzende beschikking. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.3 Op 3 november 2004 heeft ter zitting van de Raad in Willemstad de mondelinge behandeling plaatsgevonden van deze zaak. Beide partijen verschenen ter zitting.
2. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Appellante is gehuwd met H en woont sinds 1992 onafgebroken met haar echtgenoot op Curaçao.
2.2. Appellante geniet een Nederlandse WAO-uitkering.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de door appellante ontvangen WAO-uitkering in de belastingheffing heeft betrokken en zo ja of de Inspecteur terecht terzake belasting heeft geheven.
4. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil.
5.1. Ingevolge artikel 17, leden 1, 2 en 4 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk is de heffing over een Nederlandse WAO-uitkering toegewezen aan Nederland. Desalniettemin mogen de Nederlandse Antillen ingevolge het bepaalde in artikel 20 van voormelde regeling de uitkering in de heffingsgrondslag begrijpen ter berekening van de aldaar verschuldigde belasting, onder de gehoudenheid voorkoming van dubbele belasting te verlenen. De gekozen voorkoming-methode brengt mee dat in het geval het buitenlandse inkomen het enige inkomensbestanddeel is, geen belasting is verschuldigd. Aangezien dit geval zich voordoet dient de verschuldigde belasting op nihil te worden gesteld.
5.2. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is; de aanslag dient te worden verminderd tot op nihil.
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond en vermindert de bestreden aanslag tot op nihil.
mrs. Van Gijn, Groeneveld en Overgaauw