Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 296922 / HA ZA 10-2485
Vonnis van 3 augustus 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] HOLDING B.V.,
gevestigd te Eemnes,
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
beiden wonende te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. A.H.J. Emmen,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.J.H.L. Brouwer,
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. O.P. van der Linden.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. Waar de eisers apart worden genoemd zal worden gesproken van [eiser 1] respectievelijk [eiser 2]; waar gedaagden apart worden genoemd zal worden gesproken van [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2011;
- de door [gedaagde 1] ten behoeve van de comparitie nagezonden producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser 1] is eigenares van de bedrijfsruimte met magazijn en toebehoren[adres]es] te [woonplaats]; [eiser 2] zijn eigenaren van het woonhuis met garage en toebehoren aan de [adres] te [woonplaats]; [gedaagde 1] is eigenares van het woonhuis met toebehoren [adres]es] te [woonplaats] en [gedaagde 2] zijn eigenaren van het woonhuis met toebehoren aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. Het perceel van [gedaagde 2] ligt op de hoek van de [adres] en de [adres]. De huizen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn twee onder één kap gebouwd en liggen met hun achtertuinen tegen het perceel van [eiser 1]. Naast het perceel van [gedaagde 1] ligt een perceel grond met kadastraal nummer [nummer] en achter het perceel van [eiser 1] ligt een perceel grond met kadastraal nummer [nummer]. Hier was in het verleden een kwekerij gevestigd. Thans wordt op het terrein van de voormalige kwekerij nieuwbouw gerealiseerd, met een ontsluiting aan de zijde van de [adres].
2.3. Over een strook grond aan de achterzijde van de percelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en het pal daartegenaan gelegen deel van het perceel van [eiser 1] loopt een pad tot aan het perceel van de voormalige kwekerij (hierna: het pad). Dit pad is in totaal circa drie meter breed, waarvan circa één meter over de percelen van [gedaagden] loopt en circa twee meter over het perceel van [eiser 1].
2.4. Ten behoeve van de percelen [nummer] en [nummer] was ten laste van de percelen van [gedaagden] een recht van overpad gevestigd. De eigenaren van genoemde percelen hebben ingestemd met het per 15 juni 2010 doen vervallen van deze erfdienstbaarheid. Ten behoeve van de percelen van [eisers] was of is geen recht van overpad gevestigd. Zij
maken wel gebruik van het pad. [eiser 1] drijft indirect op haar perceel een installatiebedrijf.
Zij gebruikt het pad om bij haar magazijn achter op het perceel te komen. Withaar gebruikt het pad om bij zijn garages achter genoemd magazijn te komen.
2.5. [gedaagden] hebben [eisers] bericht dat, nu de erfdienstbaarheid is vervallen, zij voornemens zijn een erfafscheiding aan te brengen op de werkelijke grenzen van hun perceel. Daarmee wordt een strook van circa 1 meter breed van het pad bij hun achtertuinen gevoegd.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] vorderen, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair zal verklaren voor recht dat de weg een buurweg is en gedaagden zal verbieden feitelijk een inbreuk op deze weg te maken,
subsidiair de weg zal aanwijzen als een noodweg en gedaagden zal verbieden feitelijk een inbreuk op deze noodweg te maken,
meer subsidiair gedaagden zal verbieden om de feitelijke situatie van de weg te wijzigen indien de weg daardoor niet meer voor autoverkeer gebruikt kan worden,
telkens met hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een dwangsom alsmede van de kosten van het geding.
3.2. [gedaagden] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagden] vorderen, samengevat, dat de rechtbank [eisers] zal gebieden te gehengen en gedogen dat [gedaagde 1] een erfafscheiding plaatst langs de perceelsgrens tussen haar perceel en dat van [eiser 1],alsmede dat [gedaagde 2] een stenen schutting plaatsen op hun perceel langs de erfgrens met het perceel van [eiser 1], alsmede [eisers] te gebieden zich te onthouden van het beschadigen, beplanten of anderszins bewerken van de erfafscheiding respectievelijk stenen schutting, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.5. Aanvankelijk was door [gedaagden] tevens gevorderd, kort gezegd, het verlenen van medewerking aan een grensreconstructie. Naar aanleiding van de comparitie en een nadere inspectie ter plaatse heeft mr. Van der Linden bij brief van 28 juni 2011 namens [gedaagde 2] en tevens namens (de gemachtigde van) [gedaagde 1] bericht dat dit onderdeel van de vorderingen in reconventie kan komen te vervallen. De rechtbank laat dit onderdeel van de vordering derhalve verder buiten beschouwing.
3.6. [eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eisers] stellen dat het pad (door hen 'weg' genoemd) al van vóór de aanleg van de [adres] dateert en al vele tientallen jaren als verbindingsweg met de [adres] dient. Dit blijkt uit verklaringen van omwonenden, terwijl het pad bovendien is opgenomen in de stadsplattegrond van [woonplaats]. [eisers] stellen zich primair op het standpunt dat het pad is te kwalificeren als een buurweg in de zin van artikel 3:719 BW van het oud Burgerlijk Wetboek . Subsidiair menen zij dat het pad aangewezen dient te worden als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW . Immers, een behoorlijke exploitatie van de erven van [eisers] bij de huidige, als normaal te bestempelen bestemming, is slechts mogelijk als het pad in gebruik blijft. Het magazijn van [eiser 1] en de garages van [eiser 2] zijn anders niet per auto bereikbaar. Meer subsidiair menen [eisers] dat [gedaagden] in redelijkheid niet tot afsluiting van hun deel van het pad kunnen komen. Het belang dat [eisers] hebben bij de bereikbaarheid van hun magazijn en de garages moet prevaleren boven de belangen van [gedaagden], zeker nu de percelen van alle omwonenden al vele jaren op deze wijze zijn ingericht. Door hun deel van het pad af te sluiten handelen [gedaagden] onrechtmatig jegens [eisers] en maken zij misbruik van hun rechten.
4.2. [gedaagden] stellen dat het pad en het recht van overpad alleen bedoeld waren ten behoeve van de kwekerij om te komen van en gaan naar de [adres]. Er was en is geen sprake van een voor derden toegankelijke, openbare weg. Ter hoogte van de kwekerij was het pad altijd afgesloten met een (ijzeren) hek, dat toegang tot de kwekerij moest voorkomen. [eisers] en hun rechtsvoorgangers hebben feitelijk gebruik gemaakt van het pad om op die wijze achter hun woning en bedrijfsruimte te komen. Voor het gebruik van het pad, voor zover dat over hun percelen loopt, is noch door [gedaagde 1], noch door [gedaagde 2] ooit toestemming gegeven. Zij hebben het onrechtmatige gebruik slechts gedoogd omdat zij door de geldende erfdienstbaarheid de situatie toch niet konden veranderen. [eisers] zijn al vóór de aankoop van het pand gewaarschuwd dat eventueel gebruik door hen van het hen niet toebehorende deel van het pad niet meer zou worden gedoogd. Nu de erfdienstbaarheid daadwerkelijk is opgeheven, wensen [gedaagden]
- en zijn zij gerechtigd - de bewuste strook bij hun tuinen te betrekken en nieuwe erfafscheidingen aan te brengen. Het pad is niet te kwalificeren als buurweg of noodweg, bovendien is het aan [eiser 1] toebehorende deel van het pad afdoende om er desgewenst met een smalle auto of met een palletwagen overheen te rijden.
[gedaagde 2] voeren voorts nog aan dat auto's op het erf van [eiser 1] regelmatig hun deuren in de coniferenhaag smijten of bij het manoeuvreren deels de haag inrijden, met schade als gevolg. Eerdere afscheidingspalen zijn kapot gereden of verwijderd. [gedaagde 2] wenst thans een betonnen schutting te plaatsen.
4.3. De rechtbank overweegt met betrekking tot de primaire vordering als volgt.
Bij de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1992 is de regeling van de buurweg vervallen, maar zijn bestaande buurwegen krachtens het overgangsrecht in stand gebleven. De buurweg was geregeld in artikel 719 BW (oud). Een buurweg ontstond krachtens deze bepaling door uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaringen van de eigenaren over wier gronden een pad of weg liep en die de bedoeling hadden daarmee een buurweg tot stand te brengen. Daarbij moest ook feitelijk sprake zijn van een gemeen gebruik ten dienste van uitweg. Een enkel gedogen dat men over elkaars gronden ging was niet toereikend. Aldus hebben ook het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en het Gerechtshof
’s-Gravenhage geoordeeld in arresten van respectievelijk 17 augustus 2010 (LJN: BN4770) en 9 maart 2010 (LJN: BL6966).
4.4. Vast staat dat er in het verleden sprake is geweest van een recht van overpad. [gedaagde 1] heeft onweersproken opgemerkt dat de erfdienstbaarheid van overpad in
1887 ten behoeve van de kwekerij is gevestigd. Het pad is ook daadwerkelijk gebruikt door de kwekerij. Ten aanzien van het overige gebruik van het pad hebben partijen over en weer verklaringen overgelegd van buurtbewoners. Door [eisers] overgelegde verklaringen spreken van "vroeger was de doorgang naar de kwekerij er al", " vroeger als klein kind wandelden wij altijd door dit pad met ouders", "bloemist ging altijd met auto's pad op en af" en "dochter van de bloemist parkeerde haar auto daar". Door [gedaagden] overgelegde verklaringen vermelden: "nimmer gemerkt dat het pad door derden is gebruikt", "afgesloten met een hek", "afgesloten geweest", "niet door derden gebruikt".
De verklaringen zijn niet goed met elkaar te rijmen. Echter, ook indien slechts wordt uitgegaan van de door [eisers] overgelegde verklaringen, blijkt daaruit niet meer dan dat het pad in het verleden door verschillende mensen is gebruikt om daarover te lopen of te rijden. Dat is echter onvoldoende om van een buurweg te spreken. Dat het gebruik meer heeft omvat dan gedogen blijkt nergens uit; gesteld noch gebleken is dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring hebben geuit die gericht was op het gezamenlijk tot stand brengen van een buurweg.
Dat is, zoals hiervoor overwogen wel vereist; gedogen is niet voldoende. Dat het pad in het verleden mogelijk doorliep tot aan de Berkenweg, zoals [eisers] hebben aangevoerd is, evenals het ingetekend zijn van het pad op een stadsplattegrond van Baarn, evenmin voldoende om het bestaan van een buurweg aan te nemen. Ook daaruit kan immers geen enkele wilsverklaring van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] worden afgeleid.
De opmerking van [eisers] tot slot dat het ongestoord bezit van een recht van buurweg een rechtsvermoeden geeft van de bestemming als zodanig, is niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank is er immers geen sprake van een bezit van een recht van buurweg. Het oordeel moet luiden dat het rechtsgeldig gebruik van het pad voortvloeide uit de voorheen gevestigde erfdienstbaarheid, terwijl het feitelijk gebruik door derden gebaseerd is geweest op gedogen. De primaire vordering zal om genoemde redenen worden afgewezen.
4.5. De subsidiaire vordering is gebaseerd op de grondslag dat het pad een noodweg is. De rechtbank overweegt dat artikel 5:57 BW bepaalt dat een eigenaar van een perceel “dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg” de aanwijzing van een noodweg kan vorderen, zodat de vereiste toegang zo snel mogelijk kan worden bereikt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft als bedoeld, is doorslaggevend of bij het ontbreken van de noodweg een behoorlijke exploitatie van het ingesloten erf, bij een normale bestemming van de aard als het erf in het gegeven geval heeft, onmogelijk is (HR 23 januari 1998, NJ 1998, 457; Gerechthof ’s-Hertogenbosch
17 augustus 2010, LJN: BN4770). [eisers] hebben opgemerkt dat de genoemde arresten niet relevant zijn omdat de ontsluiting in die zaken via het eigen perceel kon en dat is hier niet het geval, althans niet op een bedrijfsmatig wenselijke wijze, aldus [eisers].
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Door [eisers] is - onweersproken - gesteld dat sprake is van een gemengde bestemming van wonen en bedrijfsvoering. Het perceel van [eisers] heeft aan de voorzijde direct toegang tot de [adres] en kan met een auto kan worden bereikt. Aan de achterzijde van het perceel vindt opslag van materialen en gereedschappen plaats. Aan [eisers] moet worden nagegeven dat in het geval de erfafscheidingen van [gedaagden] worden verplaatst naar hun perceelsgrenzen, de bereikbaarheid van de achterzijde wordt beperkt door de verminderde breedte van het pad, van circa drie naar circa twee meter breed. Naar het oordeel van de rechtbank kan daardoor echter niet worden volgehouden dat geen sprake kan zijn van een behoorlijke exploitatie. [eisers] hebben ter zitting desgevraagd uiteengezet dat leveranciers die de materialen komen bezorgen, deze lossen op de [adres]. [eisers] brengen de pallets handmatig met een palletwagen naar het magazijn en vinden het bedrijfsmatig niet wenselijk als materialen eerst weer met een palletwagen naar voren moeten worden gebracht voor ze in de bedrijfsbusjes kunnen worden geladen. Op zich valt te begrijpen dat zij dit niet prettig en bedrijfsmatig niet wenselijk vinden, maar van een noodtoestand voor een beklemd erf is geen sprake. Exploitatie van het erf, ook conform de gemengde bestemming, is geenszins onmogelijk. Niet gesteld of gebleken is dat de palletwagen niet over het versmalde pad zou kunnen rijden en als materialen aldus worden aangeleverd, kunnen ze ook aldus naar de busjes worden gebracht. Onhandig, maar niet onmogelijk. Voor het bestempelen van het pad tot noodweg in de zin van voornoemd artikel is gelet op een en ander onvoldoende aanleiding. De subsidiaire vordering dient derhalve eveneens te worden afgewezen.
4.6. Meer subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat [gedaagden] onrechtmatig handelen, misbruik van recht maken en in redelijkheid niet tot afsluiting van hun deel van het pad kunnen komen. [eisers] wijzen in dit verband op hun belang bij de bereikbaarheid van hun magazijn en de garages.
Zoals [gedaagden] terecht aanvoeren, is hier sprake van een eigendomsrecht op de strook grond. Nu de erfdienstbaarheid is opgeheven en hiervoor reeds is geoordeeld dat [eisers] op deze strook grond geen rechten (van buurweg, van noodweg, noch van erfdienstbaarheid) kunnen doen gelden, staat het [gedaagden] in beginsel vrij onverkort over hun eigendom te beschikken. Dat is niet onrechtmatig, levert geen misbruik van recht op en kan slechts in uitzonderingssituaties mogelijk naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Voor een belangenafweging als door [eisers] voorgestaan is geen ruimte. Ook de meer subsidiaire vordering wordt om genoemde redenen afgewezen.
4.7. Hetgeen partijen voor het overige nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.8. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 255,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.159,00
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 70,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 974,00
Omdat [gedaagde 2] met een toevoeging procederen, zal 75% van het salaris, derhalve € 678,00 aan de griffier moeten worden betaald.
in reconventie
4.9. De beoordeling van de vorderingen in reconventie hangt samen met en vloeit voort uit de voorgaande beoordeling van de vordering in conventie. Hiervoor is reeds geoordeeld dat [gedaagden] recht en belang hebben om de hen in eigendom behorende strook grond die thans nog deel uitmaakt van het pad, ook fysiek bij hun percelen, dat wil zeggen bij hun achtertuinen te betrekken. De vorderingen van [gedaagden] om te gehengen en te gedogen dat de door hen gewenste erfafscheidingen op de perceelsgrenzen worden geplaatst, zijn dan ook toewijsbaar. Eveneens toewijsbaar is het gevraagde gebod aan [eisers] zich te onthouden van het beschadigen, beplanten of anderszins bewerken van de erfafscheidingen. Dat zij zich daarvan moeten onthouden vloeit immers voort uit de wet.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan dit gebod een dwangsom te verbinden. [gedaagden] hebben niet, althans onvoldoende onderbouwd waarom een dwangsom hier noodzakelijk of anderszins op zijn plaats zou zijn. De wet geeft [gedaagden] voldoende waarborgen voor het geval zou blijken van door [eisers] veroorzaakte schade. De gevorderde dwangsombepalingen worden dan ook afgewezen.
4.10. [eisers] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- salaris advocaat € 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 452,00
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- salaris advocaat € 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 452,00
Omdat [gedaagde 2] met een toevoeging procederen, zal 75% van het salaris, derhalve € 339,00 aan de griffier moeten worden betaald.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 1.159,00, en aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op
€ 974,00, waarvan een bedrag van € 678,00 te voldoen aan de griffier op het moment dat zij daarvoor een nota van de rechtbank hebben ontvangen,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. gebiedt [eisers] te gehengen en te gedogen dat [gedaagde 1] een erfafscheiding plaatst langs de perceelsgrens tussen de percelen gemeente Baarn, Sectie L, perceelnummer 1928 en gemeente Baarn, Sectie L, perceelnummer 2285, met het gebod zich te onthouden van het beschadigen, beplanten of anderszins bewerken van deze erfafscheiding,
5.5. gebiedt [eisers] te gehengen en te gedogen dat binnen de perceelsgrens op het erf van [gedaagde 2], perceel gemeente Baarn, sectie L,, nummer 1929, als erfafscheiding een stenen schutting wordt geplaatst, met het gebod zich te onthouden van het beschadigen, beplanten of anderszins bewerken van deze schutting,
5.6. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 452,00 en aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 452,00, waarvan een bedrag van € 339,00 te voldoen aan de griffier op het moment dat zij daarvoor een nota van de rechtbank hebben ontvangen,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.(