Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Geen procesbelang meer bij beoordeling rechtmatigheid bestreden besluit nu voor het bouwwerk onder vigeur van de (inmiddels) per 1-10-2010 in werking getreden Wabo geen (omgevings)vergunning (meer) is vereist.

Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het onderhavige bouwwerk valt onder het toepassingsbereik van artikel 2, aanhef en derde lid, onder a. én b., van bijlage II van het Bor. De rechtbank overweegt dat uit de redactie ervan reeds blijkt dat de in artikel 2, aanhef en derde lid, onder a. en b. genoemde situaties complementair (kunnen) zijn. Artikel 7 bevat vervolgens een regeling ingeval de samenloop in één (bijbehorend) bouwwerk van de in genoemd artikel, onder a. en b., beschreven situaties zich voordoet. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de Parlementaire Geschiedenis van het Bor (zie de Nota van Toelichting bij het Besluit, Staatsblad 2010/143, p.143).

Eiser kan door het instellen van het beroep dan ook niet (meer) in een gunstigere positie geraken. Om die reden ontbreekt het procesbelang en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 10/2641

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2011

inzake

[eiser],

te [plaats],

eiser,

gemachtigde: mr. W. Visser

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer,

verweerder,

gemachtigde mr. J. van der Velden.

Aan het geding heeft als partij deelgenomen [vergunninghouder] te [plaats],

vergunninghouder.

<b>Procesverloop</b>

Bij besluit van 22 december 2009 heeft verweerder aan de heer [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het plaatsen van een overkapping bij zijn woning aan het [adres] te [plaats].

Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 29 juni 2010 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 19 augustus 2011, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Verder is verschenen de derde belanghebbende.

<b>Overwegingen</b>

<u>Feiten en omstandigheden</u>

1. Vergunninghouder heeft op 1 december 2009 een aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor het plaatsen van een overkapping bij zijn vrijstaande woning aan het [adres] te [plaats]. Het bouwwerk zal worden opgericht in het achtererfgebied, aan de rechterzijde naast, en deels achter, de woning. Het is 2,75 meter hoog, meet aan de rechterzijde drie meter vanaf het huis tot in de zijdelingse perceelgrens, en is 8,62 meter diep. Het steekt aan de achterzijde 4 meter voorbij de achtergevel en kent daar een breedte van 7,32 meter. De totale oppervlakte van het bouwwerk beslaat aldus 43,14 m2.

2. Tegen de op 22 december 2009 verleende bouwvergunning is door eiser op 29 januari 2010 bezwaar gemaakt. Eiser stelt in zijn bezwaar dat aan de linkerzijde van de woning reeds een bijgebouw is geplaatst.

3. In het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften is overwogen dat vast staat dat een eerste overkapping al is gerealiseerd aan de linkerzijde van de woning (hierna: overkapping ‘links’) van vergunninghouder, boven een keldertrap. Vast staat voorts dat verweerder bij het verlenen van de onderhavige lichte bouwvergunning, geen rekening heeft gehouden met die overkapping ‘links’, omdat deze overkapping niet was vermeld op de bouwtekeningen behorende bij de bouwaanvraag voor de onderhavige overkapping aan de rechterzijde. De commissie stelt vast dat blijkens de planvoorschriften behorende bij het vigerende bestemmingsplan Boxmeer-Noord -kort gezegd- aan één zijkant van de woning van vergunninghouder een overkapping mag worden gerealiseerd, waarbij dan de andere zijde onbebouwd moet blijven.

Nu er al een eerste overkapping is gerealiseerd, komt de commissie tot het oordeel dat de tweede overkapping in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan. Dat betekent dat verweerder de gevraagde bouwvergunning had moeten weigeren op grond van artikel 44, eerste lid, onder c van de Woningwet . Volgens de commissie moet het bezwaar dan ook gegrond worden verklaard.

4. Verweerder heeft in het bestreden besluit, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voor de overkapping ‘links’ een bouwvergunning noodzakelijk is. Omdat deze bouwvergunning niet is verleend, heeft verweerder vergunninghouder verzocht een aanvraag om bouwvergunning voor de overkapping ‘links’ in te dienen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij bereid is aan vergunningverlening mee te werken. Nadien is vergunninghouder verzocht om de overkapping ‘links’ ofwel in zijn geheel te verwijderen ofwel de overkapping zodanig aan te passen dat deze voldoet aan het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken (Bblb). Verweerder is gezien het voorgaande van oordeel dat er bij de onderhavige beslissing op bezwaar van uit mag worden gegaan dat de overkapping ‘links’ wordt gelegaliseerd, danwel wordt teruggebracht tot een vergunningvrij bouwwerk als bedoeld in het Bblb. Het bouwwerk zal in zijn geheel wordt afgebroken wanneer geen bouwaanvraag wordt ingediend, wanneer geen bouwvergunning voor de overkapping ‘links’ kan worden verleend of wanneer een verleende vergunning na bezwaar of beroep niet in stand kan blijven.

5. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat, omdat het bebouwen van het perceel aan beiden zijden van de woning in strijd is met de regelgeving, verweerder ofwel de vergunning voor de overkapping aan de rechterzijde van de woning had moeten weigeren, ofwel bij het verlenen van die vergunning tevens concreet had dienen te besluiten om handhavend op te treden tegen de overkapping ‘links’.

6. In geschil is de vraag of verweerder aan vergunninghouder terecht een vergunning heeft verleend voor de overkapping aan de rechterzijde van de woning (hierna: overkapping ‘rechts’).

7. Het wettelijk kader is als volgt.

8. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww), zoals dat artikel ten tijde van de vergunningsaanvraag luidde, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.

9. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.

10. Ingevolge artikel 14.3.1.sub h van de planvoorschriften van het bestemmingsplan Boxmeer-Noord mag bij vrijstaande woningen binnen een strook van 17 meter diep, te rekenen vanaf de voorgevel (…) slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd en dient de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens ten minste 3 meter te bedragen.

11. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) meerdere keren heeft overwogen (zie onder meer haar uitspraak van 16 juli 2003, LJN: AH9900, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), kan een belanghebbende bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel een rechtens relevant belang heeft. Dat wil zeggen dat hij door het instellen van het rechtsmiddel in een gunstiger positie zou kunnen geraken.

12. Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiser nog belang heeft bij beoordeling van de rechtmatigheid van het door hem bestreden besluit.

13. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat in verband met de na de beslissing op bezwaar in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het daarop gebaseerde Besluit omgevingsrecht (Bor), het procesbelang ontbreekt en het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 oktober 2010 (LJN: BO2154).

14. Het standpunt van verweerder komt erop neer dat voor het oprichten van de overkapping ‘rechts’ onder vigeur van de Wabo geen omgevingsvergunning meer is vereist. Indien dit standpunt juist is, kan eiser met de onderhavige procedure niet (meer) in een gunstiger positie komen te verkeren. Gegrondverklaring van het door hem ingestelde beroep en vernietiging van het bestreden besluit -ook indien daaraan het oordeel ten grondslag zou liggen dat verweerder niet tot verlening van bouwvergunning had mogen besluiten- kan er dan immers niet aan afdoen dat het vergunninghouder op grond van de Wabo thans zou vrijstaan de aanbouw op te richten, zonder over een omgevingsvergunning te beschikken.

15. De rechtbank overweegt als volgt.

16. Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking is getreden. Deze wet voorziet in de samenvoeging van in verschillende wettelijke regelingen neergelegde stelsels van vergunningen en toestemmingen, waaronder het in de Ww neergelegde verbod tot bouwen zonder bouwvergunning. Hiervoor in de plaats is in de Wabo het verbod opgenomen tot het verrichten van daarin beschreven activiteiten zonder omgevingsvergunning.

17. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of deels bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

b. (..),

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..),

d. t/m i. (...).

18. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor), dat eveneens op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

19. Artikel 2.3, tweede lid, van het Bor luidt als volgt:

In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorie ën gevallen in artikel 2, in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.

20. Artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Bor luidt -voor zover hier relevant- als volgt:

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

1° 4 m,

2° 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

3° het hoofdgebouw,

b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

1°. niet hoger dan 3 m,

2°. de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 1 m van een naburig erf niet meer dan 10 m2,

3°. als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m2, en

4°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw,

c. t/m f. (…).

21. Artikel 7 van bijlage II van het Bor luidt als volgt:

Indien een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen en zich geen inwendige scheidingsconstructie bevindt tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 2, onderdeel 3, onder b, onderdeel 4 °, van overeenkomstige toepassing.

22. De rechtbank overweegt dat uit de redactie ervan reeds blijkt dat de in artikel 2, aanhef en derde lid, onder a. en b. genoemde situaties complementair (kunnen) zijn. Artikel 7 bevat vervolgens een regeling ingeval de samenloop in één (bijbehorend) bouwwerk van de in genoemd artikel, onder a. en b., beschreven situaties zich voordoet. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de Parlementaire Geschiedenis van het Bor (zie de Nota van Toelichting bij het Besluit, Staatsblad 2010/143, p.143).

23. Op grond van de bij het bestreden besluit behorende bouwtekening stelt de rechtbank vast dat de als bijbehorend bouwwerk aan te merken overkapping ‘rechts’ is gesitueerd deels op niet meer dan 2,5 meter van de als hoofdgebouw aan te merken woning, deels daarbuiten. De hoogte van het bouwwerk bedraagt 2,75 meter, de oppervlakte binnen een afstand van één meter van het naburige erf 8,62m2 en de totale oppervlakte van vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw (bij benadering) 14,54m2. Het gehele bijbehorende bouwwerk is functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Voorts kan worden vastgesteld dat de overkapping ‘rechts’ ook aan de overige, onder c. t/m f. van voormeld artikel 2, derde lid van bijlage II van het Bor gestelde, eisen voldoet.

Gelet hierop moet dan ook worden geoordeeld dat voor de overkapping ‘rechts’ thans geen omgevingsvergunning meer is vereist.

24. De rechtbank oordeelt in navolging van hetgeen verweerder heeft betoogd dat de vraag of de onderhavige overkapping past in het bestemmingsplan niet langer aan de orde is omdat het antwoord daarop, met het oog op hetgeen hiervoor is overwogen, niet relevant meer is. Eiser kan met het onderhavige beroep immers niet (meer) in een gunstiger positie geraken, zodat in dit opzicht enig procesbelang ontbreekt.

Nu gesteld noch gebleken is van andere redenen op grond waarvan een procesbelang zou moeten worden aangenomen, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit is niet (meer) aan de orde.

25. Er bestaat geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden

26. Beslist wordt als volgt.

<b>Beslissing</b>

De rechtbank,

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan door mr. J.D. Streefkerk als rechter in tegenwoordigheid van mr. S.J.W.H. Potters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature