Uitspraak
parketnummer: 23-006656-07
datum uitspraak: 28 september 2011
TEGENSPRAAK, gemachtigd raadsman
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-451989-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 2 september 2010 en 14 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 220,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 augustus 2007 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de (in uniform geklede) opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland [slachtoffer], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid zijn hand heeft getoond met een omhooggestoken middelvinger (het zogenaamde "Fuck off"teken heeft gegeven), en aldus door deze feitelijkheid heeft beledigd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte - kort gezegd - aangevoerd dat in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde de vervolgingsbeslissing is genomen door een politieparketsecretaris, nu dat betekent dat de vervolgingsbeslissing is genomen door een collega van de aangever in deze zaak en aldus minst genomen de schijn van vooringenomenheid is gewekt. De raadsman heeft geconcludeerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging omdat aan de verdachte niet conform de richtlijnen een transactie is aangeboden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 16 augustus 2007 heeft politieparketsecretaris [naam] in de onderhavige zaak de vervolgingsbeslissing genomen en de dagvaarding opgemaakt.
Het hof is - met de raadsman en de advocaat-generaal - van oordeel dat de politieparketsecretaris [naam] (gelet op de artikelen 126 van de Wet op de Rechterlijke organisatie en 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze moeten worden begrepen in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad) op grond van mandaat bevoegd was namens de officier van justitie in voorkomende gevallen tot strafvervolging te beslissen en dagvaardingen op te maken. Waar het in het onderhavige geval evenwel gaat om een delict dat zou zijn begaan tegen een directe collega van [naam] tijdens en in verband met de werkzaamheden van die collega, is het hof van oordeel dat met de uitoefening van de aan [naam] gemandateerde vervolgingsbevoegdheid in dit geval in onvoldoende mate wordt voorkomen dat een schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. Onder die omstandigheid is het gebruik van deze bevoegdheid naar 's hofs oordeel in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, zodat het verweer van de raadsman slaagt en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte.
Hetgeen verder door de raadsman is aangevoerd, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.H. van Asperen, mr. R.E. de Winter en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2011.
Mr. G.H. van Asperen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.