Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 3 oktober 2011
Zaaknummers:
165196 / KG ZA 11-434 (voorlopige voorziening)
165199 / FA RK 11-1229 (hoofdzaak)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 lid 1 Awb
in het geding tussen
[VERZOEKER],
wonende te Maastricht,
thans verblijvende te [plaatsnaam],
verder te noemen: verzoeker,
advocaat mr. H.C. Ingelse,
en:
de burgemeester van de gemeente Maastricht,
zetelende te Maastricht,
verder te noemen: verweerder,
gemachtigde mr. J.L. de Caluwe-Peters.
in welke zaak belanghebbende zijn:
[BELANGHEBBENDE1],
verder te noemen: [belanghebbende1], en
[BELANGHEBBENDE2],
verder te noemen: [belanghebbende2],
beiden wonende te Maastricht.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij beschikking van 28 september 2011 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Op 29 september 2011 heeft verzoeker een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening alsmede een beroepschrift tegen voornoemde beschikking ingediend.
Bij brief van 30 september 2011 en bij faxbericht van 2 oktober 2011 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 oktober 2011.
2. Overwegingen
2.1.Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna ook: Wth) in werking getreden. Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt, behoudens verlenging, voor een periode van tien dagen.
2.2.Verweerder heeft bij beschikking van 28 september 2011 een huisverbod aan verzoeker opgelegd, welk verbod afloopt op 8 oktober 2011 om 10:39 uur.
2.3.Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift/beroepschrift en ter zitting - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de beschikking tot het opleggen van een huisverbod onterecht is afgegeven door de loco-burgemeester. Voorts is de beschikking alleen gebaseerd op informatie van echtgenote [belanghebbende1] en stiefzoon [belanghebbende2], hetgeen eenzijdig en niet neutraal is. Verzoeker kan bovendien in aanmerking komen voor een baan en daarbij is een huisverbod ongewenst. Inmiddels verblijft verzoeker bij een vriendin in [plaatsnaam] en is aan hem bij beschikking van 30 september 2011 een aantal voorwaarden door de rechter-commissaris (RC) opgelegd, waaronder een huis- en contactverbod. Dit maakt het door verweerder opgelegde huisverbod overbodig.
2.4.Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd aan de hand van een
pleitnota, welke aan deze uitspraak is gehecht. Ter aanvulling heeft verweerder nog opgemerkt dat een bestuursrechtelijke maatregel ook naast een strafrechtelijke maatregel kan bestaan. Het huisverbod heeft geen invloed op de mogelijkheid van verzoeker om een baan te krijgen. Bovendien is voortzetting van het huisverbod wenselijk in verband met het feit dat de hulpverlening onmiddellijk op gang wordt gebracht.
2.5.Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.6.De voorzieningenrechter is van oordeel dat na kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en acht, nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden, die zich tegen toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten, termen aanwezig om in de hoofdzaak onmiddellijk uitspraak te doen en overweegt daartoe het volgende.
2.7.De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester zijn ambt wordt waargenomen door een door het college aan te wijzen wethouder. In dit geval was hier sprake van en heeft wethouder [[XX]], nadat hij als loco-burgemeester door het college is aangewezen, op grond van dit artikel de burgemeester waargenomen en gebruik gemaakt van de bevoegdheid die de burgemeester conform artikel 2 Wth toekomt.
2.8.Gelet op de bevindingen uit het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) overweegt de voorzieningenrechter verder dat verweerder in redelijkheid tot het opleggen van het huisverbod heeft kunnen besluiten, omdat er op het moment van oplegging een meer dan redelijk vermoeden bestond dat er sprake was van een ernstige dreiging van geweld. Dat vermoeden werd met name ingegeven door de inhoud van het proces-verbaal van aangifte van [belanghebbende2] en de processen-verbaal van verhoor van getuigen [belanghebbende1] en [[QQ]] alsmede de onzekerheid over de afwikkeling van de strafrechtelijke inbewaringstelling van verzoeker.
2.9.Echter de voorzieningenrechter dient ook de feiten en omstandigheden die ná het opleggen van het huisverbod zijn opgetreden te betrekken bij het oordeel of het huisverbod nog dient voort te duren. In dit kader spitst het geschil tussen verzoeker en verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter toe op de vraag of de aan verzoeker opgelegde schorsingsvoorwaarden door de RC een voortzetting van het huisverbod in de weg staan. Een aantal van de aan verzoeker opgelegde voorwaarden van de beschikking van de RC van
30 september 2011 houden in dat verzoeker geen contact zal hebben, direct of indirect, met [voorletters] [belanghebbende2], [voorletters] [belanghebbende1] en [voorletters] [[QQ]] en zich ook niet zal ophouden in of nabij de woning aan de [adres] te Maastricht.
2.10.Weliswaar volgt uit jurisprudentie dat een samenloop van een strafrechtelijk met een bestuursrechtelijk traject denkbaar is (waarvoor wordt verwezen naar de uitspraken onder de LJ-nummers BH4500, BH6368, BJ9231, BM8233, BM8140 en BQ4958), doch in het onderhavige geval behelzen voornoemde voorwaarden van de RC geheel de beperkingen die door het huisverbod aan verzoeker zijn opgelegd. Het is verzoeker immers niet toegestaan om contact op te nemen met [belanghebbende1] of [belanghebbende2] en daarnaast is hem verboden om zich in of nabij de woning aan de [adres] te Maastricht op te houden. Uit dat oogpunt heeft een bestuursrechtelijke maatregel naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen toegevoegde waarde meer en de voorzieningenrechter acht het doel van het huisverbod, te weten het bewerkstelligen van een afkoelingsperiode, dan ook voldoende gewaarborgd met de hiervoor genoemde voorwaarden van de RC. Aan de verwachting dat de hulpverlening binnen het kader van het huisverbod onmiddellijk op gang wordt gebracht, kan verweerder bovendien geen argument ontlenen om aan het tijdelijk huisverbod te kunnen blijven vasthouden, nu enkel het op gang brengen van hulpverlening geen criterium is op grond waarvan een huisverbod volgens de Wth kan worden opgelegd of kan voortduren. Overigens heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat hij hulpverlening wil aanvaarden.
2.11.Het voorgaande in ogenschouw genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep van verzoeker gegrond is en het besluit van 28 september 2011, voor zover dat ziet op de periode vanaf heden, voor vernietiging in aanmerking komt. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
2.12.Voor het toekennen van schadevergoeding aan verzoeker ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding, nu het huisverbod, zoals hiervoor overwogen, niet van meet af aan als onrechtmatig kan worden beschouwd.
3.Beslissing
De voorzieningenrechter:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 28 september 2011, voor zover dat besluit ziet op de periode vanaf heden.
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.P.H. Welie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2011.
Verzonden op 4 oktober 2011
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA, ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.