Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 206
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2011 in de zaak tussen
[eisers] te Weert, eisers
(gemachtigde: A. Oosters),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Weert, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres], te Weert (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 271.000,= voor het tijdvak 1 januari 2010 tot 1 januari 2011.
Bij besluit van 23 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder de waarde verlaagd tot een bedrag van € 228.000,=. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder eisers geen vergoeding toegekend in verband met gemaakte proceskosten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank op 2 augustus 2011 het onderzoek heeft gesloten.
Geschil en beoordeling
1. De rechtbank dient te boordelen of het bestreden besluit van 23 december 2010 op het punt van de proceskostenvergoeding de rechterlijke toets kan doorstaan.
2. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding aan hen heeft toegekend. Er is weliswaar sprake van een zogenoemd ‘no cure no pay-beginsel’, maar dit voldoet aan het kostenvereiste zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Awb . Voorts is zijdens eisers aangevoerd dat WOZ-consultants, alwaar de gemachtigde van eisers werkzaam is, de Juiste Waarde B.V. inschakelt voor taxatietechnische aspecten bij de bepaling van de hoogte van de WOZ-waarde.
De Juiste Waarde B.V. heeft vervolgens een externe taxateur ingeschakeld en deze kosten worden via WOZ-consultants doorberekend. In dit verband is verwezen naar de overgelegde factuur van 19 oktober 2010. Derhalve hebben eisers zowel in de bezwaar- als in de beroepsprocedure kosten gemaakt, welke kosten verweerder dient te vergoeden.
3. Verweerder heeft primair bestreden dat eisers in de bezwaar- en beroepsfase kosten hebben moeten maken. Er zijn immers geen stukken of andere bescheiden overgelegd waaruit zou blijken dat er door eisers kosten zijn gemaakt, dan wel dat kosten te hunnen laste zijn gekomen. Zijdens verweerder is bestreden dat, indien er al kosten zijn gemaakt, deze door eisers worden gedragen. Tevens heeft verweerder betwist dat de kosten van de externe deskundige aan eisers worden doorberekend. Nu het beroep ongegrond dient te worden verklaard, zijn er geen kosten die aan eisers in rekening kunnen worden gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerder te veroordelen in de kosten van het onderhavige geding. Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat een uurtarief van € 50,=, gelet op de aard werkzaamheden welke niet wetenschappelijk of bijzonder van aard zijn, redelijk moet worden geacht. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2010 (LJN: BO8847). Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de beslissing op bezwaar slechts gedeeltelijk aan het bezwaar van eisers tegemoet is gekomen, zodat een eventuele kostenvergoeding verminderd dient te worden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
7. Voor zover hier van belang blijkt uit artikel 1, onder a, b en e, van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (Bpb) dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens komen de kosten die zijn gemaakt voor een deskundige die een verslag aan een van partijen heeft uitgebracht voor vergoeding in aanmerking. Tot slot worden de kosten van uittreksels uit openbare registers vergoed.
8. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het bestaan van een ‘no cure no pay’- overeenkomst met zich brengt dat indien de procedure wordt gewonnen, er proceskosten zijn verschuldigd voor het inschakelen van de rechtshulpverlener. Hiertoe verwijst de rechtbank naar een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van
22 maart 2011 (LJN: BQ0621). De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de gemachtigde van eisers, zij het achteraf, bij eisers dan wel bij verweerder de gemaakte kosten, inclusief taxatiekosten, in rekening brengt.
Dat deze kosten blijkens de overeenkomst die WOZ-consultants met eisers heeft gesloten worden verhaald bij verweerder, doet hieraan niet af. De rechtbank vermag niet in te zien in welk opzicht deze handelwijze verschilt van de situatie waarin eisers de kosten van WOZ-consultants achteraf vergoed krijgen van verweerder. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten die redelijkerwijs zijn gemaakt, inclusief de taxatiekosten, voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
9. Niet is bestreden dat er in het onderhavige geval sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat toekenning van een kostenvergoeding voor professionele rechtsbijstand afhankelijk is van de daadwerkelijk verrichte proceshandelingen en niet van de daadwerkelijke kosten. Het indienen van een bezwaarschrift is een proceshandeling waarvoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een forfaitair bedrag is toegekend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van deze rechtsbijstandverlening wordt één punt (voor het bezwaarschrift), met een waarde van € 218,= toegekend. Verweerder zal dan ook veroordeeld worden in de proceskosten ad € 218,= voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure.
10. Ten aanzien van de kosten van uitreksel uit het kadaster, overweegt de rechtbank dat ook deze kosten blijkens artikel 1, onder 2, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Derhalve zullen de kosten die zijn gemaakt van twee maal € 2,95,= zijnde € 5.90,= door verweerder vergoed dienen te worden.
11. Ten aanzien van de taxatiekosten overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 1, onder b, van het Bpb , dat niet in geschil is dat taxateur Frissen als deskundige in de zin van het Bpb is aan te merken zodat het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht daarbij van belang dat het taxatierapport van taxateur Frissen een relevante bijdrage aan de voor eisers gunstige uitkomst van de bezwaarprocedure heeft geleverd. Aangezien in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht geen bepaling is opgenomen omtrent tarieven, dient aansluiting te worden gezocht bij het Besluit tarieven in strafzaken en meer in het bijzonder in artikel 6. Artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken bepaald – kort weergegeven- dat voor werkzaamheden, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, geldt dat, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzonde aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23,= per uur wordt vergoed. Voor taxatiewerkzaamheden is geen speciaal tarief bepaald zoals hiervoor bedoeld.
12. Blijkens de overgelegde factuur van de taxateur heeft de taxateur € 80,- per uur in rekening gebracht. De rechtbank overweegt dat zij, gelet op de inhoud van het overgelegde taxatierapport en de aard van de verrichte werkzaamheden, dit tarief niet onredelijk acht.
De door verweerder aangehaalde jurisprudentie kan niet tot een ander oordeel leiden nu in die zaak, anders dan thans het geval is, het taxatietechnisch deel slechts bestond uit een verwijzing naar een huurovereenkomst. Gelet hierop komt aan eiser ter zake van de rapportage van taxateur Frissen een vergoeding toe van vijf maal € 80,= zijnde € 400,= toe. Dit bedrag moet nog worden verhoogd met de door eiser aan de geraadpleegde deskundige verschuldigde BTW van 19 % aangezien eiser deze niet kan verrekenen.
De rechtbank leidt uit een circulaire van de Minister van Justitie van 23 juli 2008 (kenmerk 5556755) af dat verhoging van het maximale uurtarief voor deskundigen zoals psychologen en psychiaters met de verschuldigde BTW mogelijk is en vermag niet in te zien dat die verhoging bij andere deskundigen niet zou kunnen. Het totale bedrag bedraagt op grond van het vorenstaande derhalve € 476,=.
13. Gelet op voorgaande overwegingen, zal de rechtbank het bestreden besluit van
23 december 2010 vernietigen, voor wat betreft de hoogte van de aan eisers toegekende proecskostenvergoeding. De rechtbank zal met gebruikmaking van haar bevoegdheid ex artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel het bestreden besluit. Derhalve dient verweerder aan eisers te vergoeden een bedrag van € 699,90=, aan kosten die redelijkerwijze tijdens de bezwaarfase door eisers zijn gemaakt.
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb acht de rechtbank verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Bpb. Aan eisers is door een derde (de heer Oosters) beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van deze rechtsbijstandverlening wordt één punt (voor het beroepschrift), met een waarde van € 437,00,= toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op licht, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 0,5. Verweerder zal dan ook ten aanzien van deze procedure worden veroordeeld in de proceskosten ad € 218,50,=.
15. Nu niet is gebleken van een toevoeging, dient het bedrag van de proceskosten aan eisers te worden betaald.
16. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eisers het door of namens hen betaalde griffierecht ad € 41,= dient te vergoeden.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in de bezwaarfase ten bedrage van € 699,90,= (waarvan € 218,= wegens kosten rechtsbijstand,
€ 476,= wegens verrichte taxatiewerkzaamheden en € 5,90,= wegens uitreksel uit registers);
- veroordeelt verweerder in de kosten van beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 218,50,= (wegens kosten rechtsbijstand), te betalen aan eisers;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,= volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen, rechter, in aanwezigheid van S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2011.
w.g. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.