Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verwerping verweer nietigverklaring inleidende dagvaarding, nu niet is gebleken dat bij verdachte dan wel het hof enige onduidelijkheid heeft bestaan omtrent de vraag op welke gedragingen van verdachte de steller van de tenlastelegging de schending van de inlichtingenplicht baseerde. Veroordeling van verdachte ter zake van schending inlichtingenplicht WWB tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

NEVENZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN

Sector strafrecht

Parketnummer: 24-001458-10

Uitspraak d.d.: 9 september 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 mei 2010 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],

wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,

mr. R. Veerkamp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 oktober 2002 tot en met 30 september 2006 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 65 van de Algemene bijstandswet en /of van artikel 17 van de Wet werk en bijstand , opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes recht op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,

immers heeft hij, verdachte (telkens) aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] niet (al) het (voorafgaande) vermogen/inkomsten en/of (alle) verrichte werkzaamheden opgegeven/gemeld.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding

Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman bepleit dat de inleidende dagvaarding vanwege onduidelijke formulering nietig moet worden verklaard, nu in de tekst van de tenlastelegging de foutieve gedragingen van verdachte onvoldoende gespecificeerd zijn.

Het hof verwerpt dit verweer nu uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof niet is gebleken dat bij verdachte dan wel bij het hof enige onduidelijkheid heeft bestaan omtrent de vraag op welke gedragingen van verdachte de steller van de tenlastelegging de schending van de inlichtingenplicht baseerde. Uit de inhoudelijke verklaringen van verdachte in eerste en in tweede aanleg blijkt dat voor hem steeds duidelijk is geweest tegen welke aanklacht hij zich diende te verweren. Aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis is derhalve voldaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op tijdstippen in de periode 1 oktober 2002 tot en met 30 september 2006 in de gemeente [gemeente], meermalen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 65 van de Algemene bijstandswet en van artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,

immers heeft hij, verdachte telkens aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] niet al het voorafgaande vermogen/inkomsten en alle verrichte werkzaamheden opgegeven/gemeld.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:

in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 30 september 2006 schuldig gemaakt aan - kortgezegd - uitkeringsfraude. Verdachte heeft opzettelijk nagelaten aan de uitkeringsverlenende instantie door te geven dat hij over vermogen beschikte, namelijk een bedrag van ruim € 90.000,-- dat hij aan schadevergoeding had ontvangen en dat hij tegen een geldelijke vergoeding auto's op zijn naam heeft gezet en werkzaamheden heeft verricht in de autohandel. Hierdoor is het voor de uitkeringsverlenende instantie onmogelijk geweest de juiste hoogte van verdachtes uitkering te bepalen. Verdachte heeft dusdoende het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad.

Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 juni 2011 niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.

Het hof heeft voorts laten meewegen dat verdachte ter terechtzitting van het hof blijk heeft gegeven weinig inzicht te hebben in de strafwaardigheid van zijn handelen.

Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de reclasseringsrapportage is gebleken. Verdachte verklaarde nu een ander mens te zijn dan dat hij ten tijde van de ten laste gelegde periode was. Zo is hij niet meer gokverslaafd, is hij inmiddels getrouwd, vader geworden en runt hij een eigen autobedrijf.

Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste en in eerste aanleg opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren een passende bestraffing is. Het hof merkt hierbij op dat het voornoemde straf zeker op zijn plaats acht, ondanks het gegeven dat onderhavige zaak een feit betreft die lang geleden is gepleegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door

mr. S. Zwerwer, voorzitter,

mr. O. Anjewierden en mr. J. Dolfing, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,

en op 9 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature