Uitspraak
10/3986 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2010, 09/2601 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 16 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Betrokkene heeft tijdens haar VWO-opleiding verschillende bijbaantjes gehad.
Zij verrichtte onder andere werkzaamheden bij de [naam stichting] van 1 januari 2008 tot 1 juli 2008 voor gemiddeld 6,31 uur per week. Op 9 januari 2009 heeft zij haar opleiding gestaakt en is zij een dienstverband aangegaan met [naam B.V.]. voor de periode van 19 januari 2009 tot en met 18 april 2009 voor gemiddeld 30 uur per week. Na een scooterongeval op 3 april 2009 heeft betrokkene een aanvraag ingediend bij appellant voor een Ziektewetuitkering.
1.3. Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 april 2009 ongegrond verklaard. Bij dit laatste besluit is betrokkene een Ziektewetuitkering toegekend naar een dagloon van €14,41. Hierbij heeft appellant overwogen dat betrokkene niet is aan te merken als een starter zoals bedoeld in artikel 6, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 18 juni 2009 gegrond verklaard. Uitgaande van het aantal gewerkte uren voor en na 9 januari 2009 is de rechtbank met betrokkene van oordeel dat niet gesteld kan worden dat de werkzaamheden die betrokkene heeft verricht na afloop van haar studie, in de plaats zijn gekomen van de werkzaamheden die zij heeft verricht ten tijde van haar studie, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Besluit. Gelet hierop heeft het Uwv de inkomsten die betrokkene heeft verworven door tijdens haar studie werkzaamheden van geringe omvang te verrichten, niet mogen betrekken bij de berekening van het dagloon en dient uitsluitend te worden uitgegaan van de inkomsten die betrokkene met haar werkzaamheden bij [naam B.V.]. vanaf 19 januari 2009 heeft verworven. Nu de inkomsten die zijn verworven tijdens haar studie niet mogen worden betrokken bij de dagloonvaststelling, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6, van het Besluit en moet betrokken worden aangemerkt als een starter. De rechtbank heeft het besluit van 18 juni 2009 vernietigd, het Uwv opgedragen het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden en heeft het Uwv de opdracht gegeven om een nieuw besluit nemen met inachtneming van haar uitspraak.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 3 juni 2010, LJN BM8090, bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In de door appellant genoemde uitspraak van 3 juni 2010 heeft de Raad geoordeeld dat het begrip starter/herintreder in artikel 6, eerste lid, van het Besluit, uitsluitend betrekking heeft op degene die vanaf de aanvang tot en met de eerste volle maand van de referteperiode in het geheel geen loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat artikel 9, van het Besluit, niet van invloed is op de uitleg van het begrip starter /herintreder, zoals dat in artikel 6, eerste lid, van het Besluit is omschreven en dat voor een koppeling van deze artikelen geen plaats is.
4.2. Niet in geschil is dat de door appellant vastgestelde referteperiode loopt van 23 maart 2008 tot en met 22 maart 2009. Betrokkene was vanaf de aanvang van deze referteperiode tot en met de eerste volledige maand werkzaam bij de [naam stichting] en heeft loon genoten. Hieruit volgt mede gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 dat betrokkene niet is aan te merken als een starter in de zin van artikel 6, van het Besluit.
4.3. Appellant heeft met toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Ziektewet en artikel 3, van het Besluit, het dagloon op juiste wijze berekend door het loon dat betrokkene in de referteperiode heeft genoten te delen door 261.
4.4. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 18 juni 2009 ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG