Uitspraak
09/1870 + 09/1873 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant] en [Appellante], wonende te Zweden (hierna: appellant en appellante, tezamen appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2009, 08/767 en 08/1076 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
het College voor Zorgverzekeringen (hierna: Cvz).
Datum uitspraak: 7 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellanten is gereageerd.
De Raad heeft in soortgelijke zaken van enkele andere appellanten bij verzoek van 26 augustus 2009 (LJN BJ5891) twee prejudiciële vragen voorgelegd aan - thans - het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof). Bij arrest van 14 oktober 2010 (zaak C-345/09, Van Delft e.a.) heeft het Hof de gestelde prejudiciële vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellanten zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder en mr. M. van Dijen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is geboren [in] 1943 en appellante [in] 1946. Appellanten wonen sinds 1 augustus 2006 in Zweden. Ten tijde van hun vestiging in Zweden ontvingen appellanten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellanten ontvingen geen pensioen uit Zweden, terwijl daar tot 1 januari 2008 door hen ook geen werkzaamheden werden verricht op grond waarvan zij daar verplicht verzekerd waren. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) heeft op 10 december 2007 (ten aanzien van appellant) en 25 januari 2008 (ten aanzien van appellante) besluiten afgegeven waarin aan appellanten is medegedeeld dat zij met toepassing van EG-Verordening 1408/71 (hierna: Vo. 1408/71) recht hebben op medische zorg in hun woonland Zweden ten laste van Nederland. Op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn appellanten hiervoor een bijdrage verschuldigd aan Cvz. Deze bijdrage wordt ingehouden op de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die appellanten vanuit Nederland ontvangen.
2.1. In bezwaar is door appellanten aangevoerd dat zij in Zweden verplicht verzekerd zijn. Daarnaast zijn zij belastingplichtig en langs die weg wordt betaald voor de kosten van verleende zorg. Inhouding van bijdragen op de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen leidt tot dubbele betaling. Aldus worden zij belemmerd in hun recht als EU-burger om zich in alle vrijheid in andere Lidstaten van de EU te vestigen.
2.2. Bij besluiten van 16 januari 2008 (ten aanzien van appellant) en 22 februari 2008 (ten aanzien van appellante) is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Als gevolg van de op 1 augustus 2008 in werking getreden Wet tot wijziging van de Zvw in verband met de rechtsgang bij de inhouding van bijdragen van verdragsgerechtigden van 29 mei 2008 (Staatsblad 2008, 277 en 278), is Cvz in de plaats getreden van het Uwv als partij in de gedingen met appellanten.
4. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep hebben partijen de eerder aangevoerde argumenten gehandhaafd.
5.1. Tussen partijen is in geschil of Cvz appellanten terecht als verdragsgerechtigden heeft aangemerkt en op die grond tot heffing van een Zvw-bijdrage is overgegaan. Daarnaast is in geschil of de heffing van de Zvw-bijdrage door Cvz strijdig is met het recht van appellanten op vrij verkeer, neergelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
5.2. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn hiervoor genoemde prejudiciële vraagstelling aan het Hof en naar het arrest van het Hof van 14 oktober 2010.
5.3. De Raad zal eerst ingaan op de vraag of artikel 28 bis in samenhang met artikel 33 van Vo. 1408 /71 een afdoende grondslag biedt om appellanten aan te merken als verdragsgerechtigden, zodat Cvz in beginsel bevoegd is van hen een Zvw-bijdrage te heffen. In het arrest Van Delft e.a. heeft het Hof in de rechtsoverwegingen 38 en volgende overwogen dat de artikelen 28 en 28 bis van Vo. 1408 /71 een „conflictregel” bevatten om in het geval van een rechthebbende op pensioen of rente die in een andere lidstaat woont dan de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, te kunnen uitmaken welk orgaan de in dat artikel bedoelde prestaties moet verlenen en welke wetgeving toepasselijk is. Op grond van artikel 28 van Vo. 1408 /71 heeft de rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, die woont in een andere lidstaat, waar hij geen recht op verstrekkingen bij ziekte heeft, voor rekening en ten laste van de staat die dat pensioen of die rente verschuldigd is recht op verlening van die verstrekkingen door het bevoegde orgaan van de woonstaat, voor zover hij op grond van de wettelijke regeling van de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is recht op die verstrekkingen zou hebben gehad indien hij op het grondgebied van die lidstaat woonde. Het Hof merkt vervolgens op dat artikel 28 bis van Vo. 1408 /71 voorziet in een in wezen vergelijkbare regel wanneer een recht op verstrekkingen bij ziekte bestaat in de woonstaat, die dat recht op verstrekkingen niet afhankelijk stelt van voorwaarden inzake verzekering of arbeid. Hiermee wordt voorkomen dat lidstaten waarvan de wetgeving recht op verstrekkingen enkel op grond van ingezetenschap verleent, worden benadeeld. Nu appellanten voldoen aan de voorwaarden neergelegd in artikel 28 bis van Vo. 1408 /71, kan de conclusie geen andere zijn dan dat zij recht hebben op verstrekkingen in hun woonland Zweden ten laste van Nederland, zodat, op grond van artikel 33 van Vo. 1408 /71, Cvz gemachtigd is, overeenkomstig de nationale wettelijke regeling, een Zvw-bijdrage in te houden op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellanten. De Raad concludeert dat Cvz appellanten in zoverre met recht heeft aangemerkt als verdragsgerechtigden en gemachtigd was de Zvw-bijdrage op hun arbeidsongeschiktheidsuitkering in te houden.
5.4. Appellanten hebben verder betoogd dat artikel 69 Zvw strijdig is met hun recht op vrij verkeer, neergelegd in artikel 21 van het VWEU , nu zij in Nederland de Zvw-bijdrage betalen, terwijl zij in Zweden via de belasting aan de verstrekte zorg bijdragen, zodat zij met een dubbele heffing voor hun beroep op zorg worden geconfronteerd. Met betrekking tot deze grond verwijst de Raad naar de overwegingen 100 en 101 in het arrest van het Hof in de zaak Van Delft e.a., waarin het Hof heeft geoordeeld dat artikel 21, lid 1, VWEU een verzekerde niet kan waarborgen dat verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid, onder meer voor de prestaties bij ziekte, neutraal zal zijn. Rekening houdend met de verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied kan een dergelijke verplaatsing, naargelang het geval, op het gebied van de sociale bescherming voor de betrokken persoon meer of minder voordelig of onvoordelig zijn. Nationale wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid blijft dus met artikel 21 VWEU stroken, ook indien de toepassing ervan minder gunstig is, mits zij er niet zonder meer toe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat daar een recht op prestaties tegenover staat, aldus het Hof. Naar het oordeel van de Raad is in het onderhavige geval van laatstgenoemde situatie geen sprake. Uit het onder 5.3 overwogene blijkt immers dat de regeling in artikel 28 bis van Vo. 1408 /71 mede ertoe strekt benadeling te voorkomen van lidstaten die, ten aanzien van de zorgverzekering , een ingezetenenstelsel hanteren. De op basis van artikel 28 bis van Vo. 1408 /71 te verstrekken zorg komt ten laste van Nederland. Op grond van artikel 33 van Vo. 1408 /71 is Nederland dan ook bevoegd om premie te heffen. Het feit dat de zorgverstrekking in Zweden wordt gefinancierd met algemene middelen, zodat appellanten als belastingplichtigen daaraan bijdragen, is een intern Zweedse zaak en kan niet tot de conclusie leiden dat Cvz door een Zvw-bijdrage te heffen het recht van appellanten om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven schendt. De Raad merkt hierbij nog op dat uit het tweede lid van artikel 33 van Vo. 1408 /71 volgt dat, indien er, in de in artikel 28 bis van Vo. 1408 /71 bedoelde gevallen, kort gezegd, sprake is van dubbele premieheffing of soortgelijke inhoudingen, deze in het woonland niet invorderbaar zijn.
5.5. Dit alles leidt tot de conclusie dat de door appellanten aangevoerde gronden de rechtmatigheid van de bestreden besluiten niet kunnen aantasten. De rechtbank heeft derhalve de beroepen terecht ongegrond verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) R.L. Venneman.
NK