Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/4240 en 10/4427
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 6 september 2011.
inzake
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats],
tegen
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 13 oktober 2010 en van 27 oktober 2010
2. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft verweerder onder nummer 20190571 een vergoeding vastgesteld voor door eiseres op grond van piket als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft daarbij de vergoeding gebaseerd op 2,5 punten.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft verweerder onder nummer 20207697 een vergoeding vastgesteld voor door eiseres op grond van piket als bedoeld in de Wrb verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft daarbij de vergoeding gebaseerd op 1,5 punten.
Tegen beide besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten heeft verweerder de ingediende bezwaren ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dezen besluiten is beroep ingesteld.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 mei 2011. Eiseres is –na berichtgeving- niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H.J. Spiegelenberg.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en bepaald dat het geding ter verdere behandeling wordt verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
Met toestemming van partijen heeft de meervoudige kamer van de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
Verweerder heeft onder verwijzing naar de Beleidsregel Vergoeding raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor van de Raden voor rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s-Hertogenbosch en Leeuwarden (hierna: de Beleidsregel) de verzoeken om vergoeding consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor door de politie afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat geen vergoeding voor consultatiebijstand wordt toegekend als de aangehouden verdachte in verzekering wordt gesteld. In dat geval is de vergoeding voor consultatiebijstand reeds verdisconteerd in de reguliere piketvergoeding.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat vóór het Salduz-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor een piketbezoek bij een in verzekering gestelde verdachte 1,5 punt werd toegekend en dat na het Salduz-arrest nog steeds 1,5 punt wordt toegekend, terwijl daar als extra werkzaamheden is bijgekomen het verlenen van consultatiebijstand voorafgaande aan het verhoor. Eiseres is van mening, dat het beleid van verweerder kennelijk onredelijk is, nu de advocaat voor een piketbezoek aan een in verzekering gestelde verdachte het zelfde bedrag ontvangt als de advocaat die én consultatiebijstand heeft verleend én piketbezoek aan de in verzekeringgestelde verdachte. Ook leidt consultatiebijstand in het weekend en aansluitend piketbezoek aan de in verzekering gestelde verdachte op een doordeweekse dag tot vervelende financiële gevolgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb , verstrekt verweerder aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem verleende rechtsbijstand in een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door het bestuur getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van het krachtens deze bepaling vastgestelde Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het BVR) is een piketzaak een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in de gevallen, bedoeld in het eerste lid van artikel 2 3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het BVR, voor zover van belang, ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand in een piketzaak. Ingevolge het derde lid worden ten behoeve van de berekening van de vergoeding de krachtens dit besluit toegekende punten vermenigvuldigd met het basisbedrag, genoemd in het eerste lid van artikel 3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt aan een procedure het aantal punten toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van het BVR wordt in een piketzaak 1,5 punt toegekend, indien rechtsbijstand wordt verleend bij in verzekering gestelde verdachten. Ingevolge het vierde lid wordt aanvullend 0,5 punt toegekend, indien de rechtsbijstand in een piketzaak is verleend op een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens de Algemene termijnenwet met algemeen erkende feestdagen gelijkgestelde dag.
Omdat het verlenen van rechtsbijstand voorafgaand aan het politieverhoor, de zogenaamde consultatiebijstand, niet in het BVR is opgenomen, hebben de gezamenlijke raden voor rechtsbijstand in aanvulling op deze bepalingen op 26 januari 2010 de Beleidsregel vastgesteld.
Ingevolge artikel 1 wordt in deze Beleidsregel verstaan onder:
a. aangehouden verdachte: personen die door de politie zijn aangehouden op
verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en
nadien worden verhoord;
b. raadslieden: advocaten die door de Raad voor rechtsbijstand zijn ingeschreven
voor het strafpiket;
c. consultatiebijstand: het verlenen van rechtsbijstand aan de aangehouden
verdachte voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor door de politie
aangaande diens betrokkenheid bij een strafbaar feit.
Ingevolge de artikelen 2 en 3 heeft de Beleidsregel betrekking op onder andere de toekenning van een forfaitaire vergoeding aan raadslieden die gedurende maximaal 30 minuten consultatiebijstand hebben gegeven aan een aangehouden verdachte; hierbij bedraagt de forfaitaire vergoeding 0,75 punt. Bij verlening van de consultatiebijstand op een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens de Algemene termijnenwet met algemeen erkende feestdagen gelijkgestelde dag kan aanvullend 0,5 punt worden toegekend.
In het tweede lid van artikel 3 van de Beleidsregel is bepaald, dat de vergoeding voor het verlenen van consultatiebijstand niet wordt toegekend als de aangehouden verdachte in verzekering wordt gesteld. In dat geval is de vergoeding voor consultatiebijstand reeds verdisconteerd in de reguliere piketvergoeding.
Niet betwist wordt dat eiseres in beide zaken consultatiebijstand heeft verleend en dat verweerder hiervoor geen aparte vergoeding heeft toegekend. Voorts staat vast dat omtrent de vergoeding van consultatiebijstand niets geregeld is in het BVR. Het BVR kent alleen een piketvergoeding toe aan rechtsbijstandverleners bij in verzekering gestelde verdachten.
De rechtbank overweegt dat eveneens onbestreden is dat de bij de bestreden besluiten gehandhaafde vaststellingen van vergoedingen in overeenstemming zijn met de Beleidsregel. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten slechts dan de toets der kritiek niet zouden kunnen doorstaan indien de Beleidsregel zelf geheel of gedeeltelijk strijdig is met regels van geschreven of ongeschreven recht, waarbij mede aan de orde is of de Beleidsregel bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen in redelijkheid kon worden vastgesteld. Gelet op de beleidsvrijheid van verweerder, kan de rechtbank die Beleidsregel bovendien slechts terughoudend toetsen.
Bij die toetsing overweegt de rechtbank dat de fase van consultatiebijstand voor de rechtsbijstandverlener werkzaamheden betreffen, die duidelijk zijn te onderscheiden van de werkzaamheden die in het kader van de piketbijstand moeten worden verricht. Weliswaar betreft het bij het achtereenvolgens verlenen van consultatiebijstand en piketbijstand dezelfde verdachte en veelal ook dezelfde feiten maar vaststaat dat de consultatiebijstand een andere strekking heeft dan piketbijstand, op een tijdstip wordt verleend waarbij van inverzekeringstelling nog geen sprake is en waarvoor de rechtsbijstandverlener ook een afzonderlijk bezoek moet afleggen aan de locatie waar het verhoor plaatsvindt.
Tegen die achtergrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat – zoals de beleidsregel van de gezamenlijke raden voor rechtsbijstand is gemotiveerd – de vergoeding voor consultatiebijstand reeds is verdisconteerd in de reguliere piketvergoeding. Die reguliere piketvergoeding wordt op grond van het BVR immers ook toegekend aan rechtsbijstandverleners die niet op een eerder moment consultatiebijstand hebben verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel geen blijk van een rechtens voldoende rechtvaardiging voor het onderscheid tussen de rechtsbijstandverleners die wel, en rechtsbijstandverleners die geen piketbijstand verlenen. Het in het geheel niet vergoeden van de extra werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan piketbijstand verleent aan een verdachte, kan derhalve niet worden gerechtvaardigd door de in de Beleidsregel gegeven motivering. De rechtbank acht genoemde bepaling van de Beleidsregel dan ook kennelijk onredelijk. In verband daarmee is de rechtbank van oordeel dat verweerder de weigering om een vergoeding voor de door eiseres verleende consultatiebijstand te verstrekken, niet op genoemde bepaling heeft kunnen baseren. Verweerder heeft bovendien noch in de bestreden besluiten noch ter zitting enige andere reden kunnen noemen voor het bedoelde onderscheid. Gelet daarop dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten van 5 juli 2010 en 2 september 2010 te herroepen en de vergoedingen in beide gevallen te baseren op 0,75 punt extra.
Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb .
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb , tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
i. verklaart de beroepen gegrond;
ii. vernietigt de bestreden besluiten;
iii. herroept de besluiten van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 5 juli 2010 en 2 september 2010 en stelt de vergoedingen vast op respectievelijk € 358,44 en €251,59, in beide gevallen te vermeerderen met 19% BTW;
iv. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
v. bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van 2 x €150 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, als voorzitter, mr. D.J. Post en mr. W.R.H. Lutjes als rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Smeenk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 6 september 2011.