Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

OM-appel tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in eerste aanleg op grond van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv .

Het - ook door het openbaar ministerie erkende - gegeven dat ten tijde van de aanhouding van verdachte door één van de verbalisanten disproportioneel geweld is toegepast, kan naar het oordeel van het hof in deze zaak niet de gevolgtrekking wettigen dat verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Het hof komt evenwel tot dezelfde conclusie als de eerste rechter, namelijk tot een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging (althans, voor zover het gaat om het onder 1 ten laste gelegde), zij het op een andere grond dan de politierechter. Het hof vindt dat, gelet op de gang van zaken bij de aanhouding van verdachte, vervolging strijd oplevert met één van de beginselen van een goede procesorde, namelijk het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.

Veroordeling voor het onder 2 ten laste gelegde feit tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen vervangende hechtenis

Uitspraak



Gerechtshof Arnhem

Nevenzittingsplaats Leeuwarden

Sector strafrecht

Parketnummer: 24-002369-10

Uitspraak d.d.: 5 september 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 september 2010 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],

wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een geldboete van

€ 440,-, subsidiair acht dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,

mr. G. Öntas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 04 oktober 2009 in de gemeente [gemeente], toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en/of [verbalisant 2], hoofdagent van politie, en/of [verbalisant 3], hoofdagent van politie, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door (een) (beide) arm(en) in een tegengestelde richting te bewegen dan waarin verbalisant(en) deze wilde(n) brengen en/of zich met kracht in een tegengestelde richting te bewegen dan waarin verbalisant(en) hem wilde(n) brengen;

2.

hij op of omstreeks 04 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 34 lid 1 onder a van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften , in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en/of [verbalisant 2], hoofdagent van politie, die was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was/waren belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zijn, verdachte's, rijbewijs te overhandigen/tonen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 september 2010, waarbij het openbaar ministerie niet ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. Bij appelschriftuur van 12 oktober 2010 stelt de officier van justitie zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat door één van de in de tenlastelegging van feit 1 genoemde verbalisanten weliswaar disproportioneel geweld is toegepast, maar dat dit zich heeft voorgedaan nadat de beide ten laste gelegde incidenten hadden plaatsgevonden, waardoor bedoeld geweld niet in de weg staat aan een bewezen-verklaring. Ook overigens is er volgens de officier van justitie geen sprake van een zodanig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie een passende sanctie is.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de politierechter het openbaar ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering terecht niet ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, nu - zoals ook is geoordeeld door het openbaar ministerie - door één van de verbalisanten bij de aanhouding buitenproportioneel geweld jegens verdachte is toegepast. De verdediging verzoekt primair het vonnis van de politierechter te bevestigen.

Het oordeel van het hof

I. Algemeen

Het hof is van oordeel dat de beslissing van de politierechter niet in stand kan blijven.

De niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg komt - zoals de politierechter terecht heeft overwogen - slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval een in het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim daarin bestaat, dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.

Het gegeven dat ten tijde van de aanhouding door één van verbalisanten disproportioneel geweld is toegepast, kan in deze zaak echter niet de gevolgtrekking wettigen dat verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.

De juridische grondslag van de eindbeslissing van het beroepen vonnis is naar het oordeel van het hof derhalve onjuist.

Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ambtshalve voorts als volgt.

Het in het eerste en tweede lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie bevoegd is op gronden aan het algemeen belang ontleend af te zien van vervolging. Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling aan de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde - waaronder het beginsel van een redelijke belangenafweging - kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

In het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte, mag de rechter de beslissing om tot vervolging over te gaan ten volle toetsen aan beginselen van een goede procesorde.

II. De ontvankelijkheid met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit.

Met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (wederspannigheid), overweegt het hof in het licht van het voorgaande het volgende.

Het hof leest en begrijpt - anders dan bij appelschriftuur door het openbaar ministerie is aangegeven - het ten laste gelegde aldus dat met het noemen van drie verbalisanten in de tenlastelegging is bedoeld ten laste te leggen de fase van aanhouding van verdachte waarbij alle drie in de tenlastelegging genoemde verbalisanten feitelijk betrokken zijn geweest.

Uit de processtukken volgt dat naar het oordeel van de officier van justitie door één van verbalisanten ten tijde van de aanhouding jegens verdachte disproportioneel geweld is toegepast. Vaststaat dat de officier van justitie de strafzaak van de betrokken verbalisant

ter zake zijn optreden ten tijde van de aanhouding van verdachte voorwaardelijk heeft geseponeerd. De advocaat-generaal heeft de beoordeling van de officier van justitie ten aanzien van deze onrechtmatige toepassing van het geweld door één van de verbalisanten

ter terechtzitting van het hof bevestigd.

De betreffende verbalisant heeft verdachte tijdens diens aanhouding meermalen met de vuist gestompt. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring door het toegepaste geweld gekneusde ribben en pijn in de nek opgelopen. Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte dat letsel en die pijn door voornoemd geweld heeft bekomen. Het hof stelt vast dat het door deze verbalisant bij de aanhouding toegepaste geweld in ernstige mate disproportioneel is geweest. Dat de beide andere verbalisanten verdachte bij zijn aanhouding (nog) niet onder controle hadden, doet aan de vastgestelde mate van disproportionaliteit niet af. Het hof acht weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte zich jegens de andere verbalisanten ([verbalisant 1] en [verbalisant 2]) heeft verzet, maar niet is gebleken dat verdachtes verzet op enig moment zodanig gewelddadig of (be)dreigend is geweest dat het door de derde verbalisant gebruikte geweld gerechtvaardigd was.

Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie onder deze omstandigheden en na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot de beslissing heeft kunnen komen verdachte te vervolgen ter zake van wederspannigheid jegens verbalisanten ten tijde van zijn aanhouding, nu is komen vast te staan dat door één van de betrokken verbalisanten ten tijde van die aanhouding jegens verdachte in ernstige mate disproportioneel geweld is toegepast.

Het hof vindt in het voorgaande aanleiding te oordelen dat ten aanzien van feit 1 vervolging strijd oplevert met één van de beginselen van een goede procesorde, namelijk het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.

Dit betekent dat het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte ter zake het eerste ten laste gelegde feit niet kan worden ontvangen.

III. De ontvankelijkheid met betrekking tot het tweede ten laste gelegde feit.

Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie kan worden ontvangen in zijn vervolging van verdachte ter zake het niet voldoen aan de door de verbalisant [verbalisant 1], in het bijzijn van verbalisant [verbalisant 2] gegeven vordering tot het behoorlijk ter inzage geven van het rijbewijs.

Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat dit verdachte verweten strafbare feit in tijd is voorafgaan aan de (latere) aanhouding van verdachte en in zoverre op eigen merites, los van de latere aanhouding, kan worden beoordeeld.

Bewezenverklaring

Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van hetgeen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het proces-verbaal van aanhouding en hun latere tegenover de politie afgelegde getuigenverklaringen hebben meegedeeld.

Vast is komen te staan dat verbalisant [verbalisant 1], alvorens tot aanhouding over te gaan en nadat hij verdachte meermalen had verzocht om inzage in diens rijbewijs, is overgegaan tot het vorderen van inzage in het rijbewijs ex art. 160, eerste lid, sub b Wegenverkeerswet. Het hof is van oordeel dat op grond van het relaas en de verklaringen van verbalisanten bewezen kan worden dat verdachte daaraan opzettelijk niet heeft voldaan, met dien verstande dat:

2.

hij op 04 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd zijn, verdachte's, rijbewijs te tonen, geen gevolg gegeven aan die vordering.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een rechtens door een verbalisant gedane vordering, in casu tot inzage van zijn rijbewijs. Dat de situatie kort daarop - zoals hiervoor reeds uiteengezet - op niet toelaatbare wijze escaleerde, doet niet af aan het gegeven dat ook verdachte zijn verantwoordelijkheden had, als verkeersdeelnemer en als burger. Niet alleen uit het dossier, maar ook uit de ter terechtzitting van het hof door verdachte afgelegde verklaringen, leidt het hof af dat verdachte zich in de aanloop tot bedoelde escalatie weigerachtig, zo niet recalcitrant heeft opgesteld. Hoewel zijn houding - zoals reeds uiteengezet - geenszins een rechtvaardiging vormt voor het optreden van één van de verbalisanten nadien, dient verdachte zich te realiseren dat hij niet degene is, die in dergelijke situaties de regie heeft en voorwaarden kan stellen.

Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2011, waaruit blijkt dat er meermalen sprake is geweest van politie- en justitiecontacten ter zake van strafbare feiten van diverse aard, die ook tot (onherroepelijke) veroordelingen hebben geleid.

Alles afwegende, waaronder tevens begrepen de nadelige gevolgen die verdachte blijkens zijn verklaringen heeft ondervonden van hetgeen op de betreffende avond is voorgevallen, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte. De daaraan te verbinden proeftijd van twee jaren beoogt herhaling van een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door

mr. J. Dolfing, voorzitter,

mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Hielkema, raadsheren,

in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,

en op 5 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature