Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/1963
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 1 september 2011.
inzake
[namen], alsmede de wettelijke vertegenwoordigers van [namen], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Pasman
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 april 2011.
2. Procesverloop
Bij brieven van 14 december 2010 heeft de GGD Regio Nijmegen [namen] en de ouders van [naam] schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat er een melding aan de verwijsindex heeft plaatsgevonden.
Bij brief van 19 december 2010 hebben [namen] en [naam] verweerder meegedeeld dat zij bezwaar hebben tegen de meldingen aan de verwijsindex.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bij brief van 19 december 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en meegedeeld dat er geen redenen zijn om de signalen uit de verwijsindex te verwijderen.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 augustus 2011. Eisers [namen] zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. H. Pasman, advocaat te Nijmegen. De overige eisers zijn vertegenwoordigd door mr. Pasman voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. van Maaren, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
3.1 Ter zitting hebben [namen] verklaard mede namens hun kinderen beroep te hebben ingesteld. Eisers stellen zich op het standpunt dat de meldingen aan de verwijsindex onterecht zijn geweest en dat deze verwijderd dienen te worden.
3.2 Op grond van hoofdstuk 1a van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz) is een verwijsindex risicojongeren in het leven geroepen. De verwijsindex heeft tot doel om vroegtijdige en onderlinge afstemming te bewerkstelligen van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen.
In artikel 2j van de Wjz is bepaald dat een meldingsbevoegde zonder toestemming van de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger een jeugdige kan melden aan de verwijsindex indien hij een redelijk vermoeden heeft dat de jeugdige door een of meer van de in dat artikel genoemde risico ’s in de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt bedreigd.
Verweerder is in artikel 2e, derde lid, van de Wjz voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 40 en 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) aangewezen als verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor de gegevens in de verwijsindex.
3.3 Gelet op artikel 2e, derde lid, van de Wjz en de Memorie van Toelichting op de wijzing van de Wet op de Jeugdzorg (Kamerstukken 2008–2009, 31 855, nr. 3), is de rechtsbescherming tegen de opname in de verwijsindex gebaseerd op de Wbp.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat de brief van eisers van 19 december 2010 moet worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wbp . Uit het feit dat eisers bezwaar maken tegen de meldingen volgt dat zij beogen dat de meldingen uit de verwijsindex worden verwijderd. Dit blijkt ook uit het verslag van de hoorzitting van 23 februari 2011.
3.5 Het besluit van 11 april 2011 is de reactie van verweerder op het verzoek. Anders dan verweerder meent is dit besluit een primair besluit op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wbp en geen beslissing op bezwaar. Dat eisers in de brief van 19 december 2010 de aanduiding bezwaarschrift hebben gebruikt maakt dat niet anders. In dit verband overweegt de rechtbank dat de kennisgevingen door de GGD Regio Nijmegen van de registratie van 14 december 2010 niet als besluiten in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt, hetgeen verweerder overigens ter zitting heeft beaamd.
Voorts stelt verweerder ten onrechte dat, nu de verantwoordelijkheid voor registratie in een verwijsindex bij de gemeente is neergelegd, de registratie als een besluit van de gemeente kan worden gezien, waartegen bij hem bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder is in artikel 2e, derde lid, van de Wjz alleen als verantwoordelijke in de zin van de Wbp aangewezen.
3.6 Het vorenstaande betekent dat tegen het bestreden besluit ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb nog geen beroep kan worden ingesteld. Het beroep tegen dit besluit dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroepschrift moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift. De rechtbank zal met toepassing van artikel 6:15 van de Awb het beroepschrift aan verweerder doorsturen teneinde te worden behandeld als bezwaarschrift.
3.7 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 437 aan kosten van verleende rechtsbijstand (één punt voor het verschijnen ter zitting). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eisers met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand hebben geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
3.8 Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. In het kader van de heroverweging in bezwaar zal verweerder onder meer moeten toetsen of de meldingen “anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift” worden verwerkt als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wbp . Naar het de rechtbank thans voorkomt dient verweerder in dat kader na te gaan of de meldingen voldoen aan artikel 2j van de Wjz . Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen zal dus inhoudelijk beoordeeld moeten worden of de meldingen terecht zijn. In dit verband is van belang dat verweerder ingevolge artikel 2q van de Wjz advies vraagt aan degene die de meldingen aan de verwijsindex heeft gedaan.
3.9 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb , tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 437;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. W.R.H. Lutjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 1 september 2011.