Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 400455 / KG ZA 11-946
Vonnis in kort geding van 13 september 2011
in de zaak van
[eiser],
verblijvend in de longstay-afdeling van de Pompestichting te Zeeland,
eiser,
advocaat mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 september 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Op 1 maart 1982 is [eiser] door het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot één jaar en zes maanden gevangenisstraf en is aan [eiser] de TBS-maatregel opgelegd vanwege zedenmisdrijven. De terbeschikkingstelling is ingegaan op 16 maart 1982 en is nadien steeds verlengd. Zonder nadere vaststelling zou deze zijn geëindigd op 8 april 2010.
1.2. Op 17 februari 2010 heeft de officier van justitie verlenging van de TBS met twee jaar gevorderd. Bij deze vordering waren gevoegd de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [eiser] en een advies van de Pompestichting van 3 februari 2010, opgemaakt en ondertekend door het "plv. Hoofd van de Inrichting, drs. [A], psychiater" ([A]).
1.3. De rechtbank Utrecht heeft de terbeschikkingstelling van [eiser] bij beslissing van 2 april 2010 met twee jaar verlengd. Hiertegen heeft [eiser] beroep ingesteld bij het gerechtshof te Utrecht. Bij beslissing van 2 september 2010 heeft het gerechtshof te Utrecht de beslissing van de rechtbank vernietigd en de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd.
1.4. Bij brief van 26 juli 2011 heeft de advocaat-generaal bij het gerechtshof te Arnhem aan de raadsvrouw van [eiser] bericht dat aan de verlenging een gebrek kleeft, nu het verlengingsadvies is getekend door [A], die sinds 17 juni 2008 niet als psychiater is geregistreerd. De advocaat-generaal bericht voorts dat het openbaar ministerie voornemens is een vordering in te stellen teneinde het gebrek dat kleeft aan de geldende verlenging te herstellen.
1.5. De raadsvrouw van [eiser] heeft hierop verzocht [eiser] onmiddellijk in vrijheid te stellen en de door hem geleden schade wegens de onterechte vrijheidsbeneming te compenseren. Aan deze verzoeken is niet voldaan.
1.6. De advocaat-generaal heeft vervolgens op 10 augustus 2011 een vordering tot herstel van de beslissing verlenging terbeschikkingstelling met verpleging ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het gerechtshof heeft op 5 september 2011 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen. Het gerechtshof heeft zich tevens onbevoegd verklaard ten aanzien van de vordering van [eiser] om hem onmiddellijk in vrijheid te stellen.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert de Staat te veroordelen om de tenuitvoerlegging van de belsissing van het gerechtshof Arnhem van 2 september 2010 te staken en [eiser] onmiddellijk in vrijheid te stellen.
2.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende.
De constatering door de Staat dat aan de verlenging van de terbeschikkingstelling een gebrek kleeft, is een inpliciete erkenning van schending van de artikelen 5 lid 1 en 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu aan de wettelijk voorgeschreven procedure voor verlenging van de terbeschikkingstelling, alsmede aan de waarborgen van een eerlijk proces niet is voldaan. Een onbevoegd gegeven verlengingsadvies is geen advies in de zin van artikel 509o lid 2 sub 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) juncto artikel 46 van het Reglement Verpleging Terbeschikkinggestelden (RVT). Zowel de rechtbank als het gerechtshof zijn hier wel van uitgegaan, veronderstellende dat [A] bevoegd was te ondertekenen. Aan de wettelijk voorgeschreven procedure voor verlenging van de maatregel is derhalve niet voldaan. De beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof zijn daardoor tot stand gekomen met schending van de hiervoor genoemde artikelen.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, tot kennisneming van de vordering gegeven. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu de strafrechter zich op 5 september 2011 uitdrukkelijk onbevoegd heeft verklaard daarover te beslissen.
3.2. Ingevolge artikel 509o lid 2 Sv dient het openbaar ministerie bij een vordering tot verlenging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd van de inrichting over te leggen, alsmede een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde. In artikel 46 RVT lid 3 is bepaald dat wanneer het hoofd van de inrichting niet zelf psychiater is, daarnaast een advies van een aan de inrichting verbonden psychiater moet worden overgelegd. Naar de Staat onweersproken heeft aangevoerd wordt het verlengingsadvies in de praktijk in zodanige gevallen mede door een psychiater ondertekend. Vaststaat dat [A] ten tijde van het uitbrengen van het verlengingsadvies van 3 februari 2010 niet meer als psychiater in het BIG-register was geregistreerd. Dit brengt met zich dat het verlengingsadvies over [eiser] mede door een psychiater had moeten worden ondertekend. Nu dit niet is gebeurd kleeft er een gebrek aan het advies van 3 februari 2010.
3.3. Het gerechtshof te Arnhem heeft mede op basis van dit gebrekkig advies de terbeschikkingstelling van [eiser] bij beslissing van 2 september 2010 voor de duur van twee jaar verlengd. Zoals de Staat terecht aanvoert, is deze beslissing onherroepelijk. Voorop staat de regel dat op het openbaar ministerie de verplichting rust om een beslissing van de strafrechter waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer te leggen. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of op grond van voormeld gebrek een uitzondering moet worden gemaakt op deze regel.
3.4. In aanmerking genomen de uit de artikelen 1, 5 en 13 EVRM voortvloeiende verplichtingen tot het verzekeren van de in artikel 6 EVRM neergelegde rechten en tot het voorzien in een "recours effectif" / "effective remedy" in geval van schending van die rechten, moet op voormelde regel een uitzondering worden aanvaard in het geval dat een omstandigheid waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, noopt tot de slotsom dat die beslissing is tot stand gekomen op zodanige wijze dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijke behandeling in de zin van artikel 6 lid 1 eerste zin EVRM.
3.5. Een dergelijke omstandigheid doet zich hier niet voor. Weliswaar heeft [A] ten onrechte de titel van psychiater gevoerd, hetgeen op zichzelf kwalificeert als een onrechtmatige daad, maar dit feit was eenvoudig traceerbaar door het openbare "BIG-register" in te zien. Dit register wordt bijgehouden op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg en verleent duidelijkheid over de bevoegdheid van een zorgverlener. Een ieder kan het BIG-register via het internet op eenvoudige wijze raadplegen, zoals de voorzieningenrechter proefondervindelijk heeft vastgesteld. Kennelijk hebben in het geval van [eiser] niet alleen het openbaar ministerie, de rechtbank en het gerechtshof, maar heeft ook de (advocate van) [eiser] zelf dat nagelaten. Dat als gevolg daarvan de strafrechter een verlengingsbeslissing heeft genomen zonder met de onbevoegdheid van [A] rekening te houden, wil echter niet zeggen dat deze daarmee geen rekening had kunnen houden. In die situatie kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat er geen eerlijk proces is geweest in de zin van artikel 6 lid 1 van het EVRM .
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.376,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2011.
Hf