Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2690 IB/PVV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 17 augustus 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
Beroep
Het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het in het faxbericht van eiser van 18 maart 2010 opgenomen verzoek.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2011.
Eiser is daar in persoon verschenen, alsmede zijn echtgenote [Y] als gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het in het faxbericht van eiser van 18 maart 2010 opgenomen verzoek;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt de op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vast op € 1.260;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 237,64 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
Overwegingen
1. Eiser heeft bij faxbericht van 18 maart 2010 administratief beroep ingesteld tegen een beschikking van de ontvanger van 12 maart 2010, waarin de ontvanger het aan eiser verleende uitstel van betaling voor de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2005 (hierna: de aanslag) heeft beëindigd. In dat faxbericht staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"Ik maak bezwaar tegen uw bovengenoemde brief, deze is gebaseerd op een onjuist uitgangspunt.
(...)
• De rechtbank heeft mijn beroep gegrond verklaard en het verlies uit onderneming vastgesteld op € 16.904.
Uitspraak 29 oktober 2009.
Derhalve en in het verlengde van het besluit CPP2009/482 verzoek ik u IB 2005 thans als volgt af te wikkelen:
Tabel 1
*) Verlies uit onderneming 2008: € 23.341 x 52% is € 12.137.
Zie bijgaande printscreen van de aangifte IB 2008
Voor zover het bedrag van de vermindering als gevolg van de definitieve aanslag 2008 lager is dan € 12.137, zal ik het verschil, verhoogd met de gebruikelijke invorderingsrente, onmiddellijk aan de Belastingdienst terugbetalen.
U met het bovenstaande akkoord vertrouwende en gelet op de door u gestelde betalingstermijn van 10 dagen heb ik bovenvermeld bedrag ad € 4.971 inmiddels op uw rekeningnummer (...) overgemaakt met kenmerk 0876.12.161.H.56.".
2. Bij brief van 8 september 2010 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld inzake het
"niet tijdig beslissen op:
- Mijn aanvraag dd. 18 maart 2010 inzake
- Voorlopige terugwenteling verlies 2008 ten bedrage van € 23.341 naar 2005".
3. Bij brief van 14 september 2010 heeft verweerder op eisers ingebrekestelling gereageerd. Daarin heeft verweerder aangegeven dat hij het faxbericht van 18 maart 2010 niet aanmerkt als een verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening alsmede dat de dwangsomregeling hier niet van toepassing is. Verweerder heeft dit standpunt in zijn brieven van 12 januari 2011 en 17 maart 2011 herhaald.
4. Vervolgens heeft eiser bij brief van 24 maart 2011, bij de rechtbank ingekomen op
25 maart 2011, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het in het faxbericht van 18 maart 2010 opgenomen verzoek.
5. In geschil is of verweerder op het in het faxbericht van eiser van 18 maart 2010 opgenomen verzoek een besluit had moeten nemen, en zo ja, of verweeder een dwangsom verbeurt ten bedrage van € 1.260.
Beschikkingsaanvraag
6 . De rechtbank zal allereerst beoordelen of een verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt.
7. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Het begrip aanvraag is in de Awb een materieel begrip dat duidt op een verzoek, hoe ook genaamd, afkomstig van een belanghebbende en gericht op het nemen van een besluit c.q. het geven van een beschikking Doorslaggevend voor het vallen onder de regeling van beschikkingsaanvragen (afdeling 4.1.1 e.v. van de Awb) is derhalve het antwoord op de vraag of de aanvraag of het verzoek leidt tot een beschikking (vgl. Kamerstukken II 1990/91, 22 061, nr. 3, blz. 78).
8. Op grond van artikel 3.152, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan verweerder een beschikking voorlopige verliesverrekening afgeven. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 april 2009, nr. CPP2009/482M, VN 2009/18.20 (hierna: het Besluit), is een versoepeling mogelijk gemaakt van de verrekening van verliezen die in het jaar 2008 zijn geleden. Het Besluit betreft een tijdelijke maatregel en is bedoeld om bedrijven, die zijn getroffen door de kredietcrisis, tegemoet te komen via ondersteuning van de liquiditeitspositie. Een verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening kon tot 1 juli 2010 worden ingediend. Met het Besluit is de mogelijkheid gecreëerd om vóór 1 juli 2010 een verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening in te dienen, op welk verzoek verweerder derhalve een besluit dient te nemen. Een dergelijk verzoek dient dan ook te worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb . Aldus zijn de regels van titel 4.1 van de Awb, zoals artikel 4:17 Awb betreffende de dwangsomregeling, van toepassing.
Kwalificatie verzoek
9. Naar het oordeel van de rechtbank dient het in het faxbericht van eiser van 18 maart 2010 opgenomen verzoek als een verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening te worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser in voormelde faxbericht heeft verwezen naar het Besluit en dat hij daarin voorts een opstelling heeft gemaakt van het nog te betalen bedrag van de aanslag na verrekening van het verlies uit 2008. Verweerder had hieruit naar het oordeel van de rechtbank dan ook moeten afleiden dat het verzoek van eiser een verzoek om afgifte van een voorlopige verliesverrekening betrof. Te meer nu het verzoek door de ontvanger ter behandeling was doorgezonden naar de inspecteur.
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
10. Gelet op het vorenoverwogene had verweerder op grond van het bepaalde in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb binnen acht weken na ontvangst van het faxbericht van
18 maart 2010 een besluit op eisers verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesbeschikking moeten nemen. Vaststaat dat eiser na het verstrijken van voormelde beslistermijn verweerder met betrekking tot vorengenoemd verzoek op 8 september 2010 in gebreke heeft gesteld. Weliswaar heeft verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling gereageerd, echter die reactie kan niet worden aangemerkt als een besluit op eisers verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening, nu verweerder expliciet daarin het standpunt inneemt "dat dit faxbericht terecht niet is aangemerkt als een verzoek". Ook nadien heeft verweerder geen besluit op eisers verzoek genomen.
11. Nu verweerder tot op heden nog geen besluit op eisers verzoek om afgifte van een beschikking voorlopige verliesverrekening heeft genomen, is het onderhavige beroep, dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onderdeel b, van de Awb , gegrond. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat eiser ook met betrekking tot de heffingsrente belang heeft bij een tijdig besluit op zijn verzoek. De ter zitting door verweerder ingenomen stelling dat hij geen besluit kan nemen omdat de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2008 en het verlies uit dat jaar nog niet definitief vaststaan, kan hem niet baten, aangezien hij hierdoor niet wordt belemmerd om, al dan niet in positieve zin, te beschikken op het verzoek van eiser.
12. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op eisers verzoek te nemen. De rechtbank zal voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Dwangsom artikel 4.17 van de Awb
13. Nu verweerder geen besluit heeft genomen over de hoogte van de ingevolge artikel 4.17 verbeurde dwangsom en eiser de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, zal de rechtbank dit op grond van artikel 8:55c van de Awb doen. De rechtbank stelt de hoogte van de verbeurde dwangsom, conform het eensluidende standpunt van partijen op dit punt, vast op € 1.260.
Proceskosten
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 237,64, bestaande uit € 25,28 aan reiskosten (openbaar vervoer 2e klasse: 2 x € 12,64) en € 212,36 aan verletkosten (2 x 2 uur x € 53,09). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.