Uitspraak
201004443/1/R2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Noordrand Rotterdam en anderen, gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid F.T. Vastgoed Projectontwikkeling B.V., gevestigd te Rotterdam,
3. [appellanten sub 3], wonend te Rotterdam,
4. [appellanten sub 4], wonend te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Röntgen Technische Dienst B.V., gevestigd te Rotterdam,
en
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2010, kenmerk 2010-420, heeft de raad het bestemmingsplan "Schiezone" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Vereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, F.T. Vastgoed Projectontwikkeling bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, en de Röntgen Technische Dienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep van de Vereniging en anderen is aangevuld bij brief van 7 juni 2010. Het beroep van F.T. Vastgoed Projectontwikkeling is aangevuld bij brief van 16 juni 2010. Het beroep van de Röntgen Technische Dienst is bij brief van 8 juni 2010 aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Vereniging en anderen en de Röntgen Technische Dienst hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2011, waar de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door L. van der Horst, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [appellanten sub 3], F.T. Vastgoed Projectontwikkeling, vertegenwoordigd door mr. drs. C.J.M. Stubenrouch, advocaat te Rotterdam, [appellanten sub 4], in de persoon van [appellanten sub 4A], bijgestaan door J.D. van Waardenburg, de Röntgen Technische Dienst, vertegenwoordigd door mr. E.A.W. Driest-Schellaars, advocaat te Amsterdam, en mr. P. Wenting, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Wiegman, advocaat te Rotterdam, J. Baas en W.H. Tulmans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van de Röntgen Technische Dienst steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening , gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat het plan gewijzigd is vastgesteld in die zin dat de bestemming voor een strook grond die direct grenst aan het perceel van de Röntgen Technische Dienst is gewijzigd van "Bedrijf" in "Tuin". Het beroep is ontvankelijk voor zover het tegen deze wijziging is gericht. Het betoog van de Röntgen Technische Dienst dat de gewijzigde vaststelling van het plan op dit punt met zich brengt dat zij tevens in beroep kan komen tegen het voor haar perceel geldende bebouwingspercentage faalt. Hiertoe overweegt de Afdeling dat door de gewijzigde vaststelling het bebouwbaar oppervlak niet zodanig is verkleind dat dit met zich brengt dat de Röntgen Technische Dienst niet in redelijkheid kan worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Hiervoor is van doorslaggevende betekenis dat het bebouwingspercentage in het ontwerpbestemmingsplan al op 20 was vastgesteld, waardoor het bebouwbaar oppervlak reeds bij de vaststelling van het ontwerpbestemming aanzienlijk werd verkleind ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Voor zover de Röntgen Technische Dienst daarnaast stelt dat een aan de gemeente gerichte e-mail als een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan had moeten worden beschouwd, overweegt de Afdeling dat deze e-mail geen betrekking heeft op het bebouwingspercentage voor het perceel en reeds hierom niet als een zienswijze tegen dit deel van het ontwerpbestemmingsplan kan worden aangemerkt. Nu niet is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan de Röntgen Technische Dienst niet in redelijkheid kan worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend, is het beroep van de Röntgen Technische Dienst niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen andere plandelen dan het plandeel met de bestemming "Tuin" dat direct grenst aan haar perceel Delftweg 144-146.
Het plan
2.2. Het plan voorziet in een actueel planologisch regime voor het gebied Schiezone. Het voorziet onder meer in de aanleg van 50 hectare natuur- en recreatiegebied in het kader van de planologische kernbeslissing "Project Mainportontwikkeling Rotterdam" (hierna: PKB-PMR) en de daarin neergelegde doelstelling om het leefklimaat rond Rotterdam te verbeteren. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 140 hectare en ligt tussen het open veenweidegebied in Midden-Delfland en andere natuur- en recreatiegebieden en het verstedelijkte gebied van Rotterdam-Overschie, de rijksweg A13 en de Delftse Schie.
Het beroep van de Vereniging en anderen
2.3. De Vereniging en anderen hebben hun betoog dat er een plicht gold tot het opstellen van een milieu-effectrapportage (hierna: MER) voor toeristische of recreatieve voorzieningen, zoals bepaald in categorie 10.1, van onderdeel C, van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r. 1994), ter zitting ingetrokken.
2.4. De Vereniging en anderen kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op de plandelen met de bestemmingen "Natuur" en "Natuur - Natuurgebied en landschappelijke waardevol gebied". Onder verwijzing naar categorie 9, van onderdeel C, van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. 1994, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, betogen zij dat ten onrechte geen MER is opgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat met dit plan het landelijk gebied wordt ingericht. Voorts stellen zij dat de MER betrekking had moeten hebben op de totale aanleg van 750 hectare aan natuurrecreatie zoals dit volgt uit de PKB-PMR, nu de in het plan voorziene natuurrecreatie ter grootte van 50 hectare hiervan deel uitmaakt.
2.4.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer worden activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de natuur bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit m.e.r. 1994, worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.
In categorie 9, van onderdeel C, van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. 1994, voor zover hier van belang, is de 'inrichting van het landelijk gebied' aangewezen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging in de natuur, recreatie, of landbouw met een oppervlakte van 250 hectare of meer.
2.4.2. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het plan voorziene ontwikkelingen moeten worden aangemerkt als de inrichting van het landelijk gebied, als bedoeld in categorie 9, van onderdeel C, van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. 1994. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat het plangebied zich kenmerkt als stedelijk uitloopgebied, gezien de ligging ten opzichte van het stedelijk gebied en de diversiteit aan functies in het gebied, waaronder bedrijvigheid en wonen. Het plangebied vormt bovendien de noordelijke entree van Rotterdam via de A13, zodat ook hieruit de relatie met het stedelijk gebied blijkt. Tot slot acht de Afdeling van betekenis dat de in het plan voorziene ontwikkelingen van geringe omvang zijn en de aard van het gebied dan ook niet wezenlijk wijzigt. Ten tijde van het bestreden besluit bestond dan ook geen plicht tot het opstellen van een MER.
2.5. De Vereniging en anderen voeren voorts aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar het verlies van natuurwaarden in het gebied door realisering van het plan. Zij stellen dat het gebied, nu het niet langer agrarisch wordt beheerd, niet meer geschikt zal zijn voor weidevogels. Volgens hen is behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden uitsluitend mogelijk binnen een agrarische bestemming met de verplichting tot beheer dat is gericht op instandhouding van weidevogels. Zij stellen dat een agrarische bestemming voor het gebied niet in strijd is met de PKB-PMR en dat derhalve ten onrechte niet is overwogen het gebied in te vullen met een combinatie van natuur en veeteelt. Zij achtten het plan daarnaast innerlijk tegenstrijdig nu het enerzijds voorziet in de bestemming "Natuur" en anderzijds de landschappelijke kwaliteiten beoogt te behouden. Er bestaat volgens hen bovendien geen wettelijke verplichting voor natuurcompensatie.
2.5.1. De raad stelt dat alle milieuaspecten zijn onderzocht en dat het plan voldoet aan de milieuwetgeving. De raad stelt voorts dat uit informatie van Natuurmonumenten volgt dat het gebied thans geen broedgebied is voor weidevogels. Het toekomstige natuurgebied heeft volgens de raad een positieve invloed op het verblijf van weidevogels.
De raad licht voorts toe dat het plan een uitvloeisel is van de PKB-PMR, waarin de ruimtelijke voorwaarden voor een impuls in de economie en de leefomgeving van de Rotterdamse regio zijn opgenomen. Eén van de drie deelprojecten binnen het PKB-PMR betreft natuurcompensatie in de vorm van 750 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied. In de PKB-PMR is door middel van een 'beslissing van wezenlijk belang' onder meer aangegeven dat de Schiezone een inrichting zal krijgen als recreatief uitloopgebied en als recreatieve verbinding tussen het stedelijke gebied van Rotterdam en de Groenblauwe slinger, aldus de raad. De raad stelt verder dat een agrarische invulling van het gebied zich niet verhoudt met de voorziene invulling van het gebied voor natuur en recreatie. De raad stelt ten slotte dat de 50 hectare natuur- en recreatiegebied niet wordt aangelegd ter compensatie van de Maasvlakte 2, maar met het oog op verbetering van de leefkwaliteit in de omgeving van Rotterdam.
2.5.2. De Vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat in het gebied in betekenende mate natuurwaarden aanwezig zijn die van belang zijn voor weidevogels. De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat zes gruttopaartjes in het gebied aanwezig zijn, is hiertoe onvoldoende. Daarbij komt dat, zelfs al zouden er natuurwaarden voorkomen in het gebied, het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort een afweging te maken tussen het belang bij behoud van de thans aanwezige natuurwaarden en het belang bij realisering van de PKB-PMR. De raad heeft in dit geval van belang kunnen achten dat zich ook in de toekomstige situatie natuurwaarden kunnen ontwikkelen die een verblijf van weidevogels toelaten. De door de Vereniging en anderen in dit verband aangevoerde beroepsgrond dat behoud, ontwikkeling en herstel van natuurwaarden voor weidevogels alleen kan ontstaan bij agrarisch beheer, acht de Afdeling niet aannemelijk. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor de stelling dat het plan innerlijk tegenstrijdig zou zijn. Voor zover de Vereniging en anderen niettemin stellen dat een combinatie met agrarisch beheer had moeten worden overwogen, onder meer omdat dit niet in strijd is met het PKB-PMR, overweegt de Afdeling dat deze alternatieve invulling door de raad is afgewezen omdat agrarisch beheer niet bijdraagt aan de gewenste recreatieontwikkeling. Dit is door de Vereniging en anderen niet met feiten en omstandigheden bestreden. Dat de aanleg van natuur niet is gebaseerd op een wettelijke verplichting is in dit kader niet van doorslaggevend belang, nu ook zonder een wettelijke verplichting de raad kan besluiten tot de aanleg van natuur zoals in dit geval om de leefbaarheid van het gebied te vergroten.
2.6. De Vereniging en anderen voeren daarnaast aan dat de definitie van extensieve recreatie onduidelijk is en de mogelijkheid openlaat dat ernstige en onaanvaardbare hinder optreedt.
2.6.1. Ingevolge artikel 1 van de planregels dient onder extensieve recreatie te worden verstaan: vormen van recreatief medegebruik van het agrarische en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes".
2.6.2. Gezien de redactie van het artikel, waaronder begrepen de voorbeelden die worden genoemd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze definitiebepaling onvoldoende rechtszeker is. Hierbij betrekt de Afdeling dat het een standaardbepaling betreft, die de raad ook ter zitting nog aan de hand van verdere voorbeelden heeft toegelicht.
2.7. Ten slotte voeren de Vereniging en anderen aan dat het in het plan voorziene natuurgebied in strijd is met artikel 16 van het Besluit Burgerluchthavens , omdat het op een te korte afstand van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport ligt.
2.7.1. Met betrekking tot het Besluit Burgerluchthavens, overweegt de Afdeling dat, naar ter zitting door de Vereniging en anderen is erkend, de luchthaven Rotterdam The Hague Airport is uitgezonderd van de werking van het hoofdstuk van het besluit waarin artikel 16 is opgenomen, nu het een luchthaven van nationale betekenis betreft. De Afdeling wijst in dit verband op artikel 6 van het Besluit Burgerluchthavens in samenhang met artikel 8.1 van de Wet luchtvaart . Voor het betoog van de Vereniging en anderen dat de in het Besluit Burgerluchthavens opgenomen minimale afstand van zes kilometer niettemin in acht moet worden genomen gelet op de aanvullende werking van een goede ruimtelijke ordening, bestaat in dit geval geen aanleiding. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor een luchthaven van nationale betekenis dezelfde afstandsnorm zou moeten gelden als voor een luchthaven van regionale betekenis.
2.8. In hetgeen de Vereniging en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van F.T. Vastgoed Projectontwikkeling
2.9. F.T. Vastgoed Projectontwikkeling kan zich niet verenigen met de gewijzigde vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" betreffende haar perceel Delftweg 104. Hiertoe voert zij aan dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen in de beoordeling ten behoeve van het besluit tot gewijzigde vaststelling van het plan. Dit blijkt volgens haar onder meer uit het feit dat zij voorafgaand aan de vaststelling van het plan niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de wijziging. Zij acht dit in strijd met het beginsel van fair play. Dit klemt volgens haar te meer nu de gewijzigd vastgestelde bebouwingsgrens voor haar perceel een aanzienlijke verkleining van haar bouwmogelijkheden met zich brengt. Zij stelt in dit verband dat de ligging van de bebouwingsgrens ten opzichte van de Delftweg niet in overeenstemming is met de ligging hiervan op andere percelen aan de Delftweg. De ligging van de bebouwingsgrens is volgens haar evenmin in overeenstemming met de voorheen aanwezige bebouwing op het perceel. Het plan leidt volgens haar derhalve tot een waardevermindering van het perceel. Zij stelt daarnaast dat het plan het aanzicht van de Delftweg niet verbetert. Ten slotte voert zij aan dat het verhogen van het maximaal toegestane bebouwingspercentage niet leidt tot werkelijke compensatie voor de gewijzigd vastgestelde bebouwingsgrens. In dit verband wijst zij op de uit de Bouwverordening voortvloeiende parkeernorm.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ligging van de bebouwingsgrens op het perceel Delftweg 104 gelijk is aan de meest voorkomende ligging van bebouwingsgrenzen voor percelen aan de Delftweg. De Afdeling constateert evenwel dat uit de verbeelding blijkt, hetgeen ter zitting is vastgesteld, dat de bebouwingsgrenzen voor de percelen aan de Delftweg op verschillende en onderling sterk afwijkende afstanden van de weg liggen. Nu de raad geen verdere motivering aan het bestreden besluit op dit punt ten grondslag heeft gelegd, is het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb . Dit klemt te meer nu FT Vastgoed Projectontwikkeling niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op het voornemen tot wijziging. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op bebouwingsgrens voor het perceel Delftweg 104.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in zoverre in stand kunnen worden gelaten.
2.9.2. De raad heeft ter zitting gesteld dat een goede ruimtelijke ordening vereist dat binnen een gebied met een landgoederenkarakter bedrijfsbebouwing op een grotere afstand van de weg wordt gesitueerd dan woonbebouwing. Daarbij heeft de raad tevens het belang van omwonenden bij behoud van onder andere uitzicht en lichtinval betrokken. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat de bebouwingsgrens voor het perceel Delftweg 104 in het vastgestelde plan weliswaar op een grotere afstand van de Delftweg is gesitueerd, waardoor het bebouwbaar oppervlak in zoverre afneemt, maar dat dit is gecompenseerd door een verhoging van het maximaal toegestane bebouwingspercentage van 65 naar 70. De Afdeling acht deze motivering van de raad niet onredelijk en neemt hierbij in aanmerking dat niet aannemelijk is dat verhoging van het bebouwingspercentage niet leidt tot compensatie van het verlies aan bebouwbaar oppervlakte. Dat benutting van het hogere bebouwingspercentage als gevolg van de uit de Bouwverordening voortvloeiende parkeernormen niet mogelijk zou zijn, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. Mede gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de waardevermindering van het perceel dusdanig groot is dat de raad hieraan een groter belang had moeten toekennen dan aan het belang bij het vaststellen van de bebouwingsgrens binnen een bedrijfsbestemming op een grotere afstand van de Delftweg. Dat de ligging van de bebouwingsgrens voor het perceel niet in overeenstemming is met het vorige bestemmingsplan geeft op zichzelf evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de bebouwingsgrens niet op deze wijze heeft mogen vaststellen, nu de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden kan vaststellen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven.
Het beroep van [appellanten sub 3]
2.10. [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Delftweg 104. Hiertoe voeren zij aan dat de toegestane bouwhoogte, afstanden tot de perceelsgrens en de situering van het bouwvlak op het perceel, leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
2.10.1. Het door [appellanten sub 3] aangevoerde in beroep is gelijk aan hetgeen in de zienswijze is vermeld. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten sub 3] hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Hierbij is van belang dat, naar ter zitting is bevestigd, het beroep van [appellanten sub 3] in hoofdzaak betrekking heeft op de ligging van de bebouwingsgrens voor het perceel Delftweg 104. Zij vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat wanneer deze bebouwingsgrens op gelijke hoogte wordt gelegd met de voor hun perceel geldende bebouwingsgrens. Nu de bebouwingsgrens voor het perceel van Delftweg 104 op grotere afstand van deze weg ligt dan de bebouwingsgrens voor hun perceel en dit, blijkens hetgeen is overwogen in 2.9.2., in stand blijft, valt niet in te zien dat de bestemming voor het perceel Delftweg 104 leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 3].
2.11. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 4]
2.12. [appellanten sub 4] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op de plandelen met de bestemmingen "Wonen", "Verkeer - Erf" en "Tuin" voor hun perceel [locatie]. Hiertoe voeren zij aan dat het plan leidt tot een inperking van de bestaande rechten uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Zij stellen dat een gemeenteambtenaar bekend was met hun plannen voor de bouw van een urban villa met tien appartementen ter vervanging van de huidige bungalow op het perceel. Zij stellen voorts dat de door de raad gegeven motivering voor de inperking onjuist is. Zij betogen dat de geluidscontour van het vliegveld niet met zich brengt dat uitbreiding van het aantal woningen niet is toegestaan. In dit verband voeren zij onder meer aan dat uit het Aanwijzingsbesluit Luchthaven Rotterdam Airport van 21 juni 2006 (hierna: het Aanwijzingsbesluit) volgt dat pas bij ligging in de 35 Ke-geluidscontour beperkingen gelden. Zij wijzen erop dat in vergelijkbare situaties wel woningbouw wordt toegestaan. Ten slotte stellen zij dat de door de raad aangehaalde motie inzake geluidshinder van 1998 (hierna: de motie), niet als motivering kan worden aangevoerd, nu voor de vaststelling van een bestemmingsplan een zelfstandige afweging is vereist.
2.12.1. Aan het perceel zijn de bestemmingen "Wonen", "Verkeer - Erf" en "Tuin" toegekend, met de aanduidingen "geluidscontour 47 bkl", "10-6 plaatsgebonden risicocontour Rotterdam Airport" en "toetsingsvlak LVNL Instrument Landing System R'dam".
Ingevolge artikel 30.4, van de planregels, voor zover hier van belang, mogen binnen de 20 Ke geluidscontour Rotterdam Airport geen geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder worden gebouwd.
2.12.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad allereerst van belang geacht dat het gebied een overwegend landgoederenkarakter heeft dat behouden dient te blijven. Daarnaast heeft de raad in zijn beoordeling betrokken dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete bouwplannen voorlagen waaraan medewerking was toegezegd. Tevens heeft de raad van betekenis geacht dat het perceel gedeeltelijk binnen de 47 bkl geluidscontour ligt van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport. Voorts heeft de raad als beleidsuitgangspunt gehanteerd dat uitbreiding van het aantal woningen binnen de 20 Ke geluidscontour niet is toegestaan. De Afdeling acht het vorenstaande niet onredelijk noch onvoldoende gemotiveerd. De Afdeling overweegt tot slot dat de raad zich ten aanzien van de door [appellanten sub 4] gemaakte vergelijking met toegestane woningbouw elders, die tevens binnen de 20 Ke geluidscontour van het vliegveld ligt, op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze woningbouw bedoeld is voor verslavingszorg en daarmee een maatschappelijke functie vertegenwoordigt. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
2.13. In hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van de Röntgen Technische Dienst
2.14. De Röntgen Technische Dienst kan zich niet verenigen met de gewijzigde vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Tuin" dat direct grenst aan haar perceel Delftweg 144-146. Hiertoe voert zij aan dat de wijziging aanzienlijk nadelige gevolgen heeft voor haar bouwplannen. Volgens haar had het plan derhalve opnieuw ter inzage moeten worden gelegd.
2.14.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, voor zover hier van belang, uitsluitend de oppervlakte van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" wijzigt. Gelet op het voorgaande bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de wettelijke procedure voor het bestemmingsplan opnieuw had moeten worden doorlopen.
2.15. De Röntgen Technische Dienst voert voorts aan dat door de gewijzigde vaststelling van het plan het bebouwbaar oppervlak op haar perceel afneemt. Zij stelt dat in juni 2008 aan ambtenaren van de gemeente kenbaar is gemaakt dat zij de oude bebouwing op haar perceel wenst te vervangen door een nieuw bedrijfspand. Zij betoogt dan ook dat de raad haar belangen bij het realiseren van haar bouwplannen onvoldoende in zijn afweging heeft meegewogen. Te meer nu het maximaal toegestane bebouwingspercentage gelijk is gebleven.
De Röntgen Technische Dienst stelt voorts dat de wijziging in strijd is met de conserverende doelstelling van het plan, nu de bestaande bouwmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan niet in het plan zijn overgenomen. Daar komt bij dat de feitelijke situatie evenmin in het plan is vertaald, aldus de Röntgen Technische Dienst.
2.15.1. De Afdeling verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 2.1. heeft overwogen en oordeelt dat thans uitsluitend ter beoordeling voorligt of de raad in redelijkheid aan de strook grond waaraan in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Bedrijf" was toegekend, in het vastgestelde plan de bestemming "Tuin" heeft kunnen toekennen. De raad heeft in dit verband van belang geacht dat deze strook grond in eigendom is bij de gemeente en dat geen concrete plannen bestaan om deze grond aan de Röntgen Technische Dienst te verkopen. De Röntgen Technische Dienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De enkele stelling dat deze grond in de toekomst wellicht zal worden verkocht is hiertoe onvoldoende. De raad heeft voorts in redelijkheid in zijn afweging kunnen betrekken dat niet aannemelijk is dat binnen de planperiode een bedrijfsbestemming voor de strook grond zal worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad de belangen van de Röntgen Technische Dienst onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. De raad heeft dan ook in redelijkheid de bestemming "Tuin" kunnen toekennen aan de strook grond.
2.16. In hetgeen de Röntgen Technische Dienst heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.17. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de Vereniging en anderen, [appellanten sub 3], [appellanten sub 4] en de Röntgen Technische Dienst bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van FT Vastgoed Projectontwikkeling dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Röntgen Technische Dienst B.V. niet-ontvankelijk voor zover het beroep betrekking heeft op andere plandelen dan het plandeel met de bestemming "Tuin" dat direct grenst aan het perceel Delftweg 144-146;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FT Vastgoed Projectontwikkeling B.V. gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 18 februari 2010, kenmerk 2010-420, voor zover dit betrekking heeft op de bebouwingsgrens binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Delftweg 104;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het betrekking heeft op de bebouwingsgrens binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Delftweg 104;
V. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Noordrand Rotterdam en anderen, [appellanten sub 3], [appellanten sub 4] geheel, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Röntgen Technische Dienst B.V. voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FT Vastgoed Projectontwikkeling B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FT Vastgoed Projectontwikkeling B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
458-647.