Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/702712-10 en 05/703013-10
Parketnummer tul: 01/825416-09
Data zittingen : 30 november 2010, 22 februari 2011, 17 mei 2011,
9 augustus 2011, 16 augustus 2011
Datum uitspraak : 30 augustus 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 GEV, Lunettenlaan 501 Vught.
Raadsman : mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Onder parketnummer 05/702712-10:
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2010 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat
verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig
overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een pistool,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een aantal malen (gericht)
heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer1], tengevolge waarvan
voornoemde persoon is overleden;
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2010 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
R.R.A.[slachtoffer2] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s),
althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een
(kort) tevoren genomen besluit, met een pistool, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 21 augustus 2010 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
L.F.[slachtoffer3] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s),
althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een
(kort) tevoren genomen besluit, met een pistool, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer3],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Onder parketnummer 05/703013-10:
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem voorhanden heeft gehad een/twee
scherpe parto(o)n(en) van het kaliber 6.35 mm, in elk geval munitie in de zin
van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/825416-09.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 16 augustus 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd L.F. [slachtoffer3], R. [slachtoffer2] en G. [partner van slachtoffer1]. Laatstgenoemde persoon is tevens ter terechtzitting verschenen.
Als officier van justitie was ter terechtzitting aanwezig H. J. Timmer.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Onder parketnummer 05/702712-10
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op zaterdag 21 augustus 2010 vond op de Markt in het centrum van Arnhem het festival ‘Rio aan de Rijn’ plaats. Omstreeks 19.10 uur stonden twee- tot driehonderd mensen voor het podium en op de tribune. Omstreeks dat tijdstip heeft verdachte meerdere keren gericht geschoten op [slachtoffer1] met een vuurwapen. Verdachte wilde C.M. [slachtoffer1] doodschieten.
Als gevolg hiervan had C.M. [slachtoffer1] 7 schotwonden opgelopen. Hij is dezelfde dag overleden als gevolg van bloedverlies veroorzaakt door deze schotwonden.
Verdachte heeft bij deze schietpartij ook twee omstanders geraakt die in de nabijheid van [slachtoffer1] stonden, namelijk R.R.A. [slachtoffer2] en L.F. [slachtoffer3]. [slachtoffer2] is in zijn borst geraakt. [slachtoffer3] in haar voet.
Feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde – moord op [slachtoffer1]- wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er was sprake van voorbedachte raad. Verdachte was al vanaf 2004 van plan om [slachtoffer1] te doden, om wraak te nemen vanwege het schietincident in 2004. Verdachte was met die intentie naar het festival gekomen en wist dat [slachtoffer1] daar ook zou komen. Dit kan worden afgeleid uit de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2]. Ook uit de verklaring van getuige [getuige3] kan worden afgeleid dat verdachte op het festival niet plotseling werd geconfronteerd met [slachtoffer1].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en enkel veroordeeld kan worden voor doodslag, nu verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Hij wist van te voren niet dat [slachtoffer1] naar het festival zou komen. Dit blijkt uit zijn eigen verklaringen, uit telefoontaps en uit verklaringen van zijn zus.
Tussen het moment dat hij [slachtoffer1] zag en op hem schoot kon hij zich ook niet beraden omdat hij een acute stressstoornis had en uit angst handelde en hierdoor niet rationeel kon denken. En tijdens het schieten kon hij zich evenmin beraden omdat dit slechts 5 seconden duurde.
De beoordeling door de rechtbank
Naar vaste rechtspraak is voor bewezenverklaring van voorbedachte raad vereist, maar ook voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft verklaard dat de aanleiding van het schietincident was dat [slachtoffer1] en diens broer en zoon in 2004 op Curaçao 44 kogels op hem hebben afgeschoten. Verdachte is daarbij geraakt en heeft als gevolg daarvan nu een heupprothese. Verdachte wilde [slachtoffer1] daarom al vanaf 2004 uit de weg ruimen met de gedachte ‘het is hij of ik’, zo heeft hij verklaard. Een dergelijke algemene wens tot wraak die al langere tijd bestaat bewijst echter niet zonder meer dat verdachte, toen hij [slachtoffer1] op 21 augustus 2010 daadwerkelijk van het leven beroofde, dit met voorbedachte raad deed.
[slachtoffer1] was op 21 augustus 2010 op het festival ‘Rio aan de Rijn’ met C.M. [getuige3], R.R.A. [slachtoffer2], J. [naam] en G.S. [partner van slachtoffer1]. [getuige3] verklaart het volgende. Zij stonden op een gegeven moment op de Markt en toen zag zij een onbekende Antilliaanse man achter hen staan. Hij stond naar hen te kijken en dat gaf [getuige3] een vreemd gevoel. Zij zijn toen met z’n vijven doorgelopen en enkele minuten later bleven zij op de Markt staan. Op dat moment zag zij diezelfde man die zij eerder zag achter [slachtoffer1] staan. Zij zag toen dat deze onbekende man een vuurwapen achter zijn broeksband vandaan haalde en 4 à 5 keer schoot op [slachtoffer2] en [slachtoffer1]. [slachtoffer1] is toen weggerend en de schutter rende achter hem aan en bleef schieten op [slachtoffer1]. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer2] die verklaarde dat [slachtoffer1] naar een voor hem onbekende jongen toeliep om hem te begroeten en dat ze stonden te praten. [getuige3] zei toen tegen [slachtoffer2] dat zij die onbekende jongen eerder gezien had. Toen zag [slachtoffer2] die jongen met een vuurwapen schieten op [slachtoffer1].
Deze verklaringen weerspreken de verklaring van verdachte ter zitting dat hij [slachtoffer1] op het marktplein voor het eerst zag en na 2 seconden zijn pistool pakte en schoot.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [getuige3] en [slachtoffer2] en concludeert op grond van deze verklaringen dat verdachte [slachtoffer1] enkele minuten eerder heeft gezien. Verdachte heeft derhalve in die enkele minuten de tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden alvorens hij doelgericht op [slachtoffer1] schoot.
Daarbij komt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in ieder geval de dag voor het festival ook wist dat [slachtoffer1] naar het festival zou komen en dat dat de reden was dat verdachte naar het festival ging.
In eerste instantie was verdachte van plan om naar zijn neef in Delft te gaan om hem te helpen verhuizen. Kennelijk heeft hij plotseling besloten om naar het festival te gaan. De rechtbank concludeert op basis van de verklaring van getuige D.B. [getuige1], een kennis van verdachte, dat de reden van deze gewijzigde plannen was dat verdachte wist dat [slachtoffer1] ook naar het festival zou komen. Deze verklaring houdt namelijk in dat verdachte tegen [getuige1] de dag voor het festival heeft verklaard dat hij had gehoord dat degene die hem in Curaçao had neergeschoten naar de stad zou komen om carnaval te vieren. Op grond hiervan in samenhang met het feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij de dag voor het festival het vuurwapen heeft gekocht in Arnhem (hetgeen hij ter terechtzitting overigens heeft ontkend maar aan welke ontkenning de rechtbank geen geloof hecht) concludeert de rechtbank dat verdachte naar het festival ging omdat [slachtoffer1] daar ook zou zijn en dat hij bewust uit was op een confrontatie met [slachtoffer1], waarbij hij mogelijk een vuurwapen zou gebruiken. Ook toen en gedurende de tijd tot aan het schietincident had hij de tijd en gelegenheid om zich hierover te beraden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer1] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd.
Feit 2 en 3:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde – poging tot moord op [slachtoffer2] en [slachtoffer3]- wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Verdachte heeft met voorbedachte raad geschoten tijdens een grootschalig evenement met veel bezoekers. Het risico dat hij daarmee andere mensen dodelijk kon verwonden was levensgroot.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot moord en van poging tot doodslag.
Verdachte had niet de opzet op de dood van [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. Ook was er geen sprake van voorwaardelijke opzet omdat de kans dat willekeurige personen, in dit geval [slachtoffer2] en [slachtoffer3], door de kogels konden worden gedood, terwijl verdachte gericht op [slachtoffer1] schoot, niet aanmerkelijk was; verdachte is namelijk een goede schutter. Ook was er geen sprake van voorbedachte rade omdat hij zich niet bewust was van de mogelijkheid dat hij anderen dan [slachtoffer1] kon raken.
De beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat verdachte meerdere keren gericht op [slachtoffer1] heeft geschoten. Daarbij zijn [slachtoffer2] en [slachtoffer3] geraakt en verwond. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte niet de opzet had om [slachtoffer2] en [slachtoffer3] te verwonden. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte voorwaardelijk opzet hierop heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de levensberoving - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervarings¬regelen aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat omstanders en meer concreet [slachtoffer2] en [slachtoffer3] dodelijk zouden worden getroffen door de kogels uit zijn vuurwapen. Verdachte heeft weliswaar slechts op [slachtoffer1] gericht geschoten, desondanks, zonder dat dit zijn bedoeling was, zijn [slachtoffer2] en [slachtoffer3] geraakt en hierdoor verwond geraakt. Wanneer er meerdere schoten worden gelost op een marktplein waar zich honderden mensen dicht op elkaar bevinden, is er naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat omstanders worden geraakt. [slachtoffer2] is zelfs in zijn borst geraakt. Dat alleen al toont aan dat er een aanmerkelijke kans op zijn overlijden heeft bestaan. Ten aanzien van [slachtoffer3] is dat niet anders, ook al is zij alleen in de voet geraakt. Dat zij niet dodelijk zijn geraakt is uitsluitend te danken aan het toeval, aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte. Er was dus sprake van voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer2] en [slachtoffer3].
Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schoten op [slachtoffer1] met voorbedachten raad heeft gelost Deze voorbedachte raad¬ ziet vervolgens op alle gevolgen van dit handelen, dus ook de gevolgen ten aanzien van [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. Dat hij het niet op hen had gemunt doet daaraan niet af. Aldus was er ook ten aanzien van [slachtoffer2] en [slachtoffer3] sprake van voorbedachte rade.
Onder parketnummer 05/703013-10:
De feiten:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 juli 2010 omstreeks 5.39 uur te Arnhem is verdachte aangehouden als verdachte van poging doodslag en het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie. Bij de insluitingsfouillering werden in de portemonnee van verdachte twee scherpe patronen 6.35 mm aangetroffen. De onder verdachte in beslag genomen voorwerpen betreffen 2 stuks munitie, type volmantel van het kaliber 6.35 mm. Dit is munitie als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder 4e en artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Verdachte is aangehouden terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld was. Daardoor zijn de patronen, gevonden bij de insluitingsfouillering, onrechtmatig verkregen en dienen deze te worden uitgesloten van het bewijs. Alsdan is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank was de aanhouding rechtmatig en daarmee ook het daaruit voortvloeiende bewijs.
Uit het dossier blijkt namelijk het volgende. Op 17 juli 2010 omstreeks 5.10 uur meldden zich een aantal personen bij het politiebureau te Arnhem. Een van hen, S.M. [slachtoffer4], vertelde dat hij om 4.30 uur die nacht in Arnhem was bedreigd door een man met een pistool. De man zou twee keer met een vuurwapen hebben geschoten waarbij S.J.G. [slachtoffer5] in zijn been zou zijn geraakt. De verbalisanten kwamen tot een signalement van de verdachte met als kenmerken onder meer Antilliaans uiterlijk, grijs vest, donkerblauwe driekwart spijkerbroek, opvallende rode sportschoenen. Diezelfde nacht om 5.35 uur zagen verbalisanten drie Antilliaanse mannen waarbij een van de mannen voldeed aan het signalement en een grijs vest, donkere driekwart broek en rode schoenen aan had. Twee van de mannen, niet zijnde verdachte, antwoordden bevestigend op de vraag van de verbalisanten of zij vuurwapens bij zich droegen en deze vuurwapens werden bij fouillering ook aangetroffen. Vervolgens werden de drie mannen, waaronder verdachte, aangehouden. Onder voormelde omstandigheden, was er naar het oordeel van de rechtbank een redelijke verdenking dat ook verdachte een wapen of munitie voorhanden zou kunnen hebben zodat hij op die grond aangehouden mocht worden.
Voor het overige is er geen verweer gevoerd en heeft verdachte het feit bekend, zodat de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Conclusie ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten:
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Onder parketnummer 05/702712-10:
1.
hij op 21 augustus 2010 te Arnhem alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat
verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een pistool, een aantal malen (gericht) heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer1], tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij op 21 augustus 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om, opzettelijk en met voorbedachten rade R.R.A.[slachtoffer2] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een pistool heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 21 augustus 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade L.F.[slachtoffer3] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een pistool, heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Onder parketnummer 05/703013-10:
1.
hij op 17 juli 2010 te Arnhem voorhanden heeft gehad twee scherpe partonen van het kaliber 6.35 mm, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Onder parketnummer 05/702712-10:
feit 1:
Moord
feit 2:
Poging tot moord
feit 3:
Poging tot moord
Onder parketnummer 05/703013-10:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft bepleit dat ten tijde van het schietincident sprake was van psychische overmacht bij verdachte, zodat hij niet strafbaar kan worden geacht voor de bewezenverklaarde feiten. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte was doodsbang voor [slachtoffer1] omdat hij een van de mensen was die op verdachte heeft geschoten in 2004 op Curaçao. Verdachte is hierbij 1 tot 8 keer geraakt door kogels en was zwaargewond. Dat [slachtoffer1] op verdachte heeft geschoten is door [slachtoffer1]’s echtgenote bevestigd in haar verhoor bij de politie. De politie heeft de daders niet vervolgd. Dat deze angst gerechtvaardigd was blijkt ook uit het strafblad van [slachtoffer1] en bovendien is het in de Antilliaanse cultuur niet ongebruikelijk vuurwapens te hanteren tegen vijanden en hen te doden indien de kans zich voordoet, aldus verdachte. Voorts heeft verdachte hulp gezocht voor de verwerking van zijn trauma bij hulverlenende instanties maar niet gekregen. Hij had het gevoel dat hij er alleen voor stond en dacht op 21 augustus 2010 vanuit een vernauwd bewustzijn: ‘het is hij of ik’. Hij heeft gehandeld vanuit een overlevingsdrang.
De officier van justitie heeft betoogd dat dit beroep niet kan slagen omdat naar zijn mening verdachte niet uit angst heeft gehandeld maar uit wraakgevoelens.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Een beroep op psychische overmacht komt toe aan degene die handelt op grond van een van buiten komende dwang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Dit betekent dat het hier in zijn algemeenheid gaat om situaties waarin weliswaar bewust is gehandeld, maar dit handelen aan degene die de gedragingen heeft verricht niet kan worden tegengeworpen, omdat van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij in die situatie anders zou handelen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank neemt aan dat verdachte grote angst had voor [slachtoffer1]. Dit blijkt uit zijn verklaringen en ook uit de verklaringen van zijn ouders. Dat hij angstig is blijkt ook uit de Pro Justitia rapporten, die hieronder worden besproken. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden niet worden gezegd dat van hem redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij in de gegeven situatie anders zou handelen dan hij heeft gedaan. Zoals eerder overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de confrontatie met [slachtoffer1] op het festival heeft opgezocht en dat hij hiervoor een dag van te voren een pistool heeft aangeschaft. Voor verdachte bestond evenwel ook ene andere keuze; hij had ervoor kunnen kiezen om niet naar het festival te gaan en daarmee de confrontatie – en alle daarmee gepaard gaande emoties- te voorkomen. Voorts is voor een geslaagd beroep op psychische overnacht ook een zekere mate van proportionaliteit vereist tussen de bij verdachte bestaande vrees en/of haatgevoelens jegens [slachtoffer1] en het handelen als gevolg daarvan. Verdachte heeft ervoor gekozen [slachtoffer1] dood te schieten, nog wel temidden van een menigte mensen die part noch deel hadden aan de door verdachte en [slachtoffer1] gedeelde voorgeschiedenis. Dit gaat de grenzen van de aanvaardbare proportionaliteit verre te buiten, ook al voelde verdachte zich onder zware druk staan door de aanwezigheid van zijn 'aartsvijand' in Arnhem.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte wraak wilde nemen op [slachtoffer1] voor het schietincident in 2004. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op psychische overmacht.
Voorts blijkt uit de hierna te bespreken Pro Justitia rapporten niet dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de gepleegde feiten zodat de rechtbank van oordeel is dat verdachte strafbaar is.
6a. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar.
Het standpunt verdediging
De verdediging heeft voor wat de strafmaat betreft als uitgangspunt genomen dat verdachte alleen dient te worden veroordeeld voor de doodslag op [slachtoffer1]. De verdediging heeft hierom bepleit dat een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opgelegd dient te worden dan de officier van justitie heeft geëist.
Andere strafverminderde omstandigheden die naar voren zijn gebracht zijn dat er sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is omdat hij getraumatiseerd is door het feit dat [slachtoffer1] hem in 2004 heeft beschoten.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 7 juli 2011 en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 26 november 2011 en een tweetal Pro Justitia rapporten, opgemaakt door G.M. Jansen (psycholoog) d.d. 9 mei 2011 en H.T.J. Boerboom (psychiater) d.d. 11 mei 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op klaarlichte dag op het festival ‘Rio aan de Rijn’ dat plaatsvond op de Markt in het centrum van Arnhem 7 a 8 kogels afgevuurd richting [slachtoffer1]. Daarbij heeft hij C.M. [slachtoffer1] dodelijk geraakt. Voorts heeft hij R.R.A.[slachtoffer2] en L.F.[slachtoffer3] geraakt en daarmee verwond. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het leven en welzijn van anderen. [slachtoffer1]’s leven is hierdoor beëindigd en zijn nabestaanden moeten zonder hem verder. Voor [slachtoffer2] en [slachtoffer3] moeten het schokkende en beangstigende gebeurtenissen geweest zijn, die zij niet snel zullen vergeten. De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
En de andere omstanders zijn ook in gevaar gebracht door verdachtes handelwijze en hiermee ongewild geconfronteerd. Er waren gezinnen met kleine kinderen aanwezig om feest te vieren. Het is echter een drama geworden door toedoen van verdachte. Velen waren ook getuige van het schietincident en hebben angst ervaren en nare beelden gezien. Hun gevoel maar ook het algemene gevoel dat mensen op een veilige manier een festival moeten kunnen bijwonen, is ernstig aangetast. Het heeft gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Op het motief is de rechtbank hiervoor al ingegaan. Ook indien het zo is dat [slachtoffer1] verdachte in 2004 daadwerkelijk heeft beschoten, dan rechtvaardigt dit niet dat verdachte hem mag doodschieten. Hetgeen van de zijde van de verdediging is opgemerkt over het (welhaast algemeen aanvaarde) gebruik van geweld en van vuurwapens in de Antilliaanse samenleving, moet met kracht van de hand worden gewezen. Dat is eigenrichting en dat kan en mag niet worden toegestaan in een rechtsstaat.
De raadsman heeft betoogd dat er twee vormverzuimen zijn gemaakt in het voorbereidend onderzoek en verzoekt een strafvermindering van 30 dagen.
1) Het eerste vormverzuim volgens de raadsman is dat het bevel beperkingen onvoldoende is gemotiveerd en dat er geen reden was om beperkingen aan verdachte op te leggen omdat verdachte direct het feit bekende.
De officier van justitie heeft betoogd dat het noodzakelijk was om beperkingen aan verdachte op te leggen omdat nog onderzoek gedaan moest worden naar de rol van een mogelijke mede¬verdachte en naar degene die het wapen aan verdachte had geleverd.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering geeft de officier van justitie de bevoegdheid om beperkingen op te leggen aan een verdachte die in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn. Op 23 augustus 2010 heeft de officier van justitie de beperkingen opgelegd en op 3 oktober 2010 heeft hij ze ingevolge de beslissing van de raadkamer van 1 oktober 2010 opgeheven. De raadsman heeft meerdere malen bezwaarschriften ingediend tegen de opgelegde beperkingen en hierbij verzocht om opheffing. De raadkamer heeft deze bezwaarschriften meerdere malen ongegrond verklaard.
Ook de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen onrechtmatig zijn opgelegd. Er waren in de omstandigheden van het geval destijds goede gronden voor het opleggen van beperkingen, gezien het onderzoek dat moest worden gedaan naar de rol van een medeverdachte en naar degene die het wapen aan verdachte had geleverd. Voldoende aannemelijk is dat collusiegevaar aanwezig was. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
2) Het tweede vormverzuim volgens de raadsman is dat op 14 oktober 2010 een gerechtelijk vooronderzoek is geopend en dat verdachte daarop niet is gehoord. De reden was het voorkomen van eventuele beïnvloeding van een getuige door verdachte. Ook in een later stadium is verdachte niet gehoord. Hiermee is artikel 200 lid 2 Wetboek van Strafvordering geschonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Indien moet worden aangenomen dat verdachte in strijd met voornoemd artikel niet is gehoord na het instellen van het gerechtelijk vooronderzoek, dan zal de rechtbank hieraan evenwel geen rechtsgevolg in de vorm van strafvermindering verbinden, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte hiervan nadeel heeft ondervonden.
In de Pro Justitia rapporten hebben de psycholoog en de psychiater geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De psycholoog heeft het volgende geconcludeerd. Verdachte leed ten tijde van de tenlastegelegde feiten op dagvaarding 05/ 702712-10 aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van posttraumatische stressklachten als gevolg van het schietincident in 2004 en een acute stressstoornis. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn er aanwijzingen voor zwakbegaafdheid. Verdachte werd naar zijn zeggen plotseling geconfronteerd met het slachtoffer dat hem in 2004 had neergeschoten, wat heftige gevoelens van angst en woede bij hem opriep en ook herbelevingen aan zijn eigen slachtofferschap in 2004 (posttraumatische stressklachten). Zijn beleving van de werkelijkheid was angstig, vervormd en niet conform de realiteit. Hij was ervan overtuigd dat wanneer hij niet geschoten had, het slachtoffer op hem had zou hebben geschoten. Hij zag de omgeving niet. Overspoeld door gevoelens van angst en woede heeft hij geschoten (acute stressstoornis) maar hij zegt vervolgens wel bewust en doelgericht te werk te zijn gegaan.
De psychiater concludeert soortgelijk.
De rechtbank zal in tegenstelling tot de officier van justitie met deze conclusies wel rekening houden in de strafmaat en de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf matigen tot hierna te noemen duur.
6b. Het beslag
Het inbeslaggenomen wapen en de inbeslaggenomen munitie, met behulp waarvan de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten zijn begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
6c. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De vordering van benadeelde partij [partner van slachtoffer1]
De benadeelde partij [partner van slachtoffer1], partner van het overleden slachtoffer [slachtoffer1], heeft een bedrag van € 17.882,25, gevorderd als materiële en immateriële schadevergoeding. Deze vordering is niet betwist door verdachte.
De materiële schadevergoeding van € 12.382,25 betreft de uitvaartkosten van haar man C.M. [slachtoffer1]. De rechtbank acht de vordering- nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd – toewijsbaar.
De gevorderde immateriële schadevergoeding van € 5.500,= betreft shockschade. Deze schade is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek , is voldaan. Haar partner is voor haar ogen doodgeschoten; zij heeft de ernstige verwondingen aan diens hoofd moeten aanschouwen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Zij is van oordeel dat een bedrag van € 5.500,- aan schadevergoeding, gelet op alle omstandigheden, billijk is, zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer.
De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer2]
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft een bedrag van € 4.317,- gevorderd als materiële en immateriële schadevergoeding. Deze vordering is niet betwist door verdachte.
De materiële schadevergoeding van € 317,- betreft de kosten van kleding en schoenen en het betaalde eigen risico voor de ziektekosten. De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd – toewijsbaar.
De immateriële schade van € 4.000,- is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek , is voldaan. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Zij is van oordeel dat een bedrag van € 4.000,- aan schadevergoeding, gelet op alle omstandigheden, billijk is, zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer.
De rechtbank zal de vordering derhalve in haar geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer3]
De benadeelde partij [slachtoffer3] heeft een bedrag van € 3.776,47 gevorderd als materiële en immateriële schadevergoeding. Deze vordering is niet betwist door verdachte
De materiële schadevergoeding van € 1.234,55 betreft de ziekenhuisdaggeld, reiskosten, medische kosten, hulp door derden en "kosten zonder nut" (zijnde abonnementskosten voor een sportschool, waarvan zij door de opgelopen verwonding geen gebruik heeft kunnen maken).
De rechtbank zal de vordering wat betreft de kosten voor hulp door derden en kosten zonder nut niet-ontvankelijk verklaren. De kosten voor hulp door derden zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt en de kosten van de sportschool zijn niet onderbouwd met schriftelijke stukken.
De officier van justitie heeft verzocht wat betreft de reiskosten alleen rekening te houden met de kosten die door [slachtoffer3] zijn gemaakt en niet met de reiskosten door familieleden gemaakt. De rechtbank zal echter met het gehele bedrag aan reiskosten rekening houden. De reiskosten gemaakt door familieleden zijn namelijk gemaakt om [slachtoffer3] op te halen uit het ziekenhuis en de rechtbank vindt het redelijk deze voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Laatstgenoemde kosten evenals de ziekenhuisdaggeld en de medische kosten komen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking omdat het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering in zoverre voldoende is onderbouwd.
De immateriële schade van € 2.500,- is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek , is voldaan. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Zij is van oordeel dat een bedrag van € 2.500,- aan schadevergoeding, gelet op alle omstandigheden, billijk is, zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer.
De recht¬bank zal derhalve vordering gedeeltelijk toewijzen namelijk tot een bedrag van
€ 2.664,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Schadevergoedingsmaatregel
Voor het toewijsbare deel van de vorderingen geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedings¬maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen
6d. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 2 maanden gevangenisstraf die door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 3 november 2009 voorwaardelijk is opgelegd.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 01/825416-09 zal de rechtbank derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 3 november 2009.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 g, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 91, 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie .
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen wapen en de munitie.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [partner van slachtoffer1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [partner van slachtoffer1] te betalen € 17.882,25 (zegge zeventienduizendachthonderdtweeentachtig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 17.882,25 subsidiair 124 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [partner van slachtoffer1], te betalen € 17.882,25 (zegge zeventienduizendachthonderdtweeentachtig euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 124 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer2] te betalen € 4.317,- (zegge drieenveertighonderdzeventien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 4.317,- subsidiair 53 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer2], te betalen € 4.317,- (zegge drieenveertighonderdzeventien euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 53 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer3] te betalen € 2.664,55 (zegge zesentwintighonderdvierenzestig euro en vijfenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.664,55 subsidiair 36 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer3], te betalen € 2.664,55 (zegge zesentwintighonderdvierenzestig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
DE BESLISSING OP DE VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, d.d. 3 november 2009, onder parketnummer 01/825416-09.
Aldus gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, als voorzitter,
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
en mr. A.J.H. Steenweg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Verhoeven,griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2011.