Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000067-11
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 23 maart 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 120 uren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen zal worden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S.J. Jansen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 8 september 2005 tot en met 2 juni 2006, in de gemeente [gemeente], (meerdere malen) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand aan de [adres]) hoeveelheden en/of een hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op of omstreeks 2 juni 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 155 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 8 september 2005 tot en met 2 juni 2006, in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het eerste onderdeel van feit 1, nu het bewijs dat verdachte degene is geweest die hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, dan wel verwerkt ontbreekt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Vast is komen te staan dat in de woning van verdachte ten behoeve van een daar in werking zijnde hennepkwekerij illegaal stroom werd afgenomen. Verdachte wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Die enkele wetenschap is echter onvoldoende om bewezen te kunnen achten dat verdachte (al dan niet gekwalificeerde) diefstal van elektriciteit pleegde. Hierbij is van belang dat niet als feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt dat in (vrijwel) alle gevallen ten behoeve van hennepkwekerijen illegaal stroom wordt afgenomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 2 juni 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad 155 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal 155 hennepplanten in zijn woning aan de [adres] te [plaats]. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep een stof is die, éénmaal in het verkeer gebracht, schadelijk kan zijn en risico's meebrengt voor de gezondheid van gebruikers en mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving veroorzaakt.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2011, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande en de omstandigheid dat verdachte een beperkte rol heeft gespeeld ten aanzien van de werkende hennepkwekerij, is het hof van oordeel dat een werkstraf voor na te noemen duur passend en geboden is, met dien verstande dat bij het niet naar behoren verrichten van deze werkstraf vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 3.304,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, eerste onderdeel, en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Essent
Verklaart de benadeelde partij, Essent, in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 29 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.P. van Stempvoort is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.