Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling van verdachte ter zake van opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken tot een werkstraf van 90 uren, subsidiair te vervangen door 45 dagen hechtenis.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

NEVENZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN

Sector strafrecht

Parketnummer: 24-002650-09

Uitspraak d.d.: 29 augustus 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 oktober 2009 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1970],

wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het aan de verdachte ten laste gelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,

mr J. Linders, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres] te [plaats], althans een woning en/of van de in die woning aanwezige voorzieningen, zoals gas en/of water en/of electriciteit en/of eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de huur/vergoeding van die woning en/of die voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke door [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat er geen sprake is geweest van samenwonen van verdachte en [medeverdachte] in [plaats]. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat er in de ten laste gelegde periode geen sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, nu verdachte en [medeverdachte] ieder het hoofdverblijf op een ander adres hadden, en er geen sprake is geweest van financiële verwevenheid en wederzijdse verzorging. Als gevolg hiervan heeft verdachte niet opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Van het voeren van een gezamenlijke huishouding is krachtens het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Daarbij is niet relevant of de samenwonenden beiden ook op dat adres zijn ingeschreven in de GBA.

Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte, in het verlengde van hetgeen hij reeds ten overstaan van de sociale recherche had verklaard, verklaard dat hij vanaf juni 2007 vier tot vijf nachten in de week bij [medeverdachte] in [plaats] bleef overnachten in verband met een nieuwe baan in de buurt van [plaats]. Hij wist dat [medeverdachte] een uitkering op grond van de WWB genoot.

Hij heeft samen met haar boodschappen gedaan, waarbij hij de boodschappen betaalde als ze geld te kort kwam. Daarnaast heeft verdachte erkend wel eens (een onderdeel van) de vaste lasten, (een deel van) de schulden van [medeverdachte] en de wasmachine te hebben betaald. Deze door verdachte geschetste lezing van de gang van zaken is ten overstaan van de sociale recherche door [medeverdachte] bevestigd. [medeverdachte] heeft tevens verklaard gebruik te maken van een bankpas op naam van verdachte en deze in haar bezit te hebben.

Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte en [medeverdachte] vanaf juni 2007 in [plaats] samen hebben gewoond, nu zij beiden het hoofdverblijf hebben gehad op hetzelfde adres en er sprake is geweest van financiële verwevenheid en wederzijdse verzorging. Verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat [medeverdachte], naast haar uitkering, inkomsten ontving van de hockeyclub welke zij aan de dienst sociale zaken diende te melden. Hij heeft niet bij [medeverdachte] gevraagd of zij dit ook had gedaan. Aldus heeft verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] de beschikking had over een uitkering omdat zij niet voldeed aan de verplichting ex artikel 17 WWB . Voorts blijkt uit de - eventueel in een aanvulling op dit arrest op te nemen - bewijsmiddelen dat verdachte in de periode dat [medeverdachte] haar inkomsten en de samenwoning niet meldde, gebruik heeft gemaakt van de, naar verdachte wist (mede) uit de uitkering van [medeverdachte] bekostigde in de woning aanwezige voorzieningen en door [medeverdachte] verstrekte eet- en drinkwaren zoals in de tenlastelegging is verwoord. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het verweer van de raadsvrouw faalt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 augustus 2007 in de gemeente [gemeente], opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres] te [plaats] en van de in die woning aanwezige voorzieningen, zoals gas en water en electriciteit en eet- en drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de huur van die woning en die voorzieningen en die eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke door [medeverdachte] door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft gedurende lange tijd gebruik gemaakt van voorzieningen die werden betaald uit de opbrengst van het door [medeverdachte] begane misdrijf van - kortgezegd - bijstandsfraude. Op deze wijze heeft verdachte geprofiteerd van het door [medeverdachte] gepleegde misdrijf.

Het hof neemt bij de straftoemeting in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2011 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.

Een en ander, in onderlinge samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat verdachte een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door

mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,

mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,

en op 29 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. J.P. van Stempvoort is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature