Uitspraak
10/6956 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Marokko (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2010, 09/3941 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in juni 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd vanwege per 1 september 1993 ingetreden arbeidsongeschiktheid.
1.2. Bij besluit van 27 april 2004 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant vanaf 1 september 1993 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, volhard in de afwijzing en tevens geoordeeld dat op grond van nader geneeskundig onderzoek door een psychiater en een orthopeed en door appellant ingebrachte medische verklaringen weliswaar kon worden vastgesteld dat appellant sedert 1 januari 1996 niet belastbaar was voor arbeid, doch dat deze vaststelling niet kon leiden tot een uitkering op grond van de WAO omdat appellant op deze datum niet meer tot de kring der verzekerden behoorde.
2. De rechtbank Amsterdam heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens artikel 19 van de WAO -zoals dit ten tijde van belang luidde- voor een verzekerde ontstaat zodra hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en hij na afloop van die periode nog arbeidsongeschikt is. De rechtbank ziet geen redenen te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de beschikbare medische informatie, met name daterend van ruim na 1 september 1993, geen aanknopingspunt biedt voor de conclusie dat appellant in de (verzekerde) periode gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
3.1. Appellant heeft (samengevat) in hoger beroep, evenals in beroep aangevoerd dat hij in Nederland werknemer is geweest en daar ziek is geworden, dat zijn medische situatie inmiddels is verslechterd en daartoe verklaringen bijgevoegd van psychiater dr. S. Talhaoui van 21 mei 1998 en 1 juni 1999, en van neuro-psychiater dr. J.E. el Amari van 10 juni 1998.
3.2. Het Uwv heeft in verweer zijn standpunt zoals neergelegd in het besluit van 5 augustus 2009 gehandhaafd.
4. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H. Bolt en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2011.
(get.) H.J. Simon.
(get.) T. Dolderman.
EV