Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aansprakelijkheid vermogensadviseur/bestuurdersaansprakelijkheid. Procesrecht: eiser is niet ontvankelijk in vordering die zij - zonder goede reden - pas bij repliek heeft ingesteld, nu dit tijdstip van instellen gedaagden de mogelijkheid heeft ontnomen om een incident tot oproeping in vrijwaring van een derde op te werpen, dat bij tijdige instelling (uiterlijk bij antwoord, art. 210 lid 1 Rv) zou zijn gehonoreerd (4.1-4.3). Schadevergoedingsrecht/causaliteit: zelfs als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat vermogensadviseur wegens het ontbreken van een Wft-vergunning onrechtmatig heeft geadviseerd over een bepaalde risicovolle belegging, is zij niet aansprakelijk te houden, omdat eisers onvoldoende hebben gesteld over hun feitelijke belegginsprofiel en de plaats die de betreffende individuele belegging (in omvang en risicoprofiel) innnam in hun totale portefeuille (4.7-4.12). Rechtspersonenrecht: verwijtbaar niet-handelen van een bestuurder wordt niet toegerekend aan de rechtspersoon, omdat de betreffende bestuurder niet zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd was, en gesteld noch gebleken is dat andere bestuurders beschikten over dezelfde kwade wetenschap (4.32).

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector Handel en Kanton

Handelskamer

zaaknummer / rolnummer: 269598 / HA ZA 09-1487

Vonnis van 27 juli 2011

in de zaak van

1. [eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. A.M. van der Vliet te Amsterdam

2. [eiseres sub 2],

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. A.M. van der Vliet te Amsterdam,

3. de stichting

[eiseres sub 3],

gevestigd te [vestigingsplaats],

eisers,

advocaat mr. A.P. Kranenburg te Amsterdam

tegen

1. [gedaagde sub 1],

wonende te Amersfoort,

2. [gedaagde sub 3],

wonende te Amersfoort,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DELANCEY B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DEELERWOUD BEHEER B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

THE PHOENIX GROUP B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 6] B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PHOENIX CAPITAL B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

gedaagden,

advocaat mr. G.J. de Bock te Leiden.

Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:

Eiser sub 1: [eiser sub 1]

Eiseres sub 2: [eiseres sub 2]

Eiseres sub 3: [eiseres sub 3]

Eisers 1-3 gezamenlijk: [eisers c.s.]

Gedaagde sub 1: [gedaagde sub 1]

Gedaagde sub 2: [gedaagde sub 3]

Gedaagde sub 3: Delancey

Gedaagde sub 4: Deelerwoud Beheer

Gedaagde sub 5: The Phoenix Group

Gedaagde sub 6: [gedaagde sub 6]

Gedaagde sub 7: Phoenix Capital

Gedaagden sub 1-7 gezamenlijk: [gedaagden c.s.]

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 27 mei 2009

- de akte houdende rectificatie, tevens overlegging producties, van [eiser s[eisers c.s.]

- de conclusie van antwoord, met producties

- het tussenvonnis van 26 augustus 2009

- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 5 november 2009

- de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis, met producties

- de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte vermeerdering van eis en incidentele conclusie strekkende tot voorwaardelijke oproeping in reconventie, met producties

- de akte uitlating incidentele conclusie strekkende tot voorwaardelijke oproeping in vrijwaring, tevens akte uitlating en overlegging producties

- de akte houdende producties 52-57 van [eisers c.s.]

- de akte houdende productie 58 van [eisers c.s.]

- productie 13 van [gedaagden c.s.]

- het proces-verbaal van pleidooien van 10 februari 2011

- de pleitnota’s van mr. De Bock en mr. Van der Vliet

- de beslagstukken.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

Partijen

2.1. In de voor het onderhavige geding relevante periode waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] enig bestuurders en aandeelhouders van respectievelijk Delancey en Deelerwoud Beheer. Delancey en Deelerwoud Beheer waren op hun beurt de bestuurders en ieder voor 50% aandeelhouder van The Phoenix Group. Deze was op haar beurt enig aandeelhouder van [gedaagde sub 6] en 50% aandeelhouder van Phoenix Capital. Delancey en Deelerwoud Beheer waren de bestuurders van [gedaagde sub 6]. [gedaagde sub 3] was bestuurder van Phoenix Capital, samen met de her[A] (hierna: [A])[B] (hierna: [B]), die beide ook – via hun houdstermaatschappijen Nassau Beheer Oosterbeek B.V. (hierna: Nassau Beheer Oosterbeek) en Charter Holding B.V. (hierna: Charter Holding) – ieder voor 25% aandeelhouder waren van deze vennootschap. Vanaf 1 juli 2008 was Phoenix Capital 25% aandeelhouder, en samen met anderen bestuurder van Dexior Financial B.V. (hierna: Dexior Financial). Nassau Beheer Oosterbeek en Charter Holding waren, tot slot, samen bestuurder en ieder voor 50% aandeelhouder van Charter Real Estate B.V. (hierna: Charter Real Estate). [gedaagde sub 6], The Phoenix Group, Phoenix Capital en Charter Real Estate waren gevestigd op hetzelfde adres (Schothorsterlaan 11, Amersfoort). In schema:

2.2. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn echtgenoten, en waren dat ook in de voor het onderhavige geding relevante periode. De Stichting is in 2006 op advies van [gedaagde sub 6] door hen opgericht, ten behoeve van het financieel ondersteunen van goede doelen. Fondsen daartoe werden verschaft door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. Bestuurders van [eiseres sub 3] waren [eiser sub 1] (voorzitter), [gedaagde sub 1] (penningmeester) en [gedaagde sub 3] (secretaris). Het bestuur van [eiseres sub 3] kon volgens de statuten ter bestuursvergadering slechts rechtsgeldig besluiten nemen indien alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd waren (artikel 9 lid 5 van de statuten ), dan wel buiten vergadering indien alle bestuurders zich schriftelijk vóór het betreffende voorstel hadden uitgesproken (artikel 9 lid 9 ).

Vermogensbegeleiding

2.3. Bij het beleggen van hun vermogen werden [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] sinds 1992 begeleid door [gedaagde sub 1]; eerst vanuit het dienstverband van [gedaagde sub 1] bij de bank Schretlen & Co, later daarbuiten.

2.4. Schriftelijke correspondentie met [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] werd van de zijde van [gedaagde sub 1] – in elk geval in de jaren 2000, 2001 en 2006, voor zover deze correspondentie door partijen in het geding is gebracht – gevoerd op briefpapier van [gedaagde sub 6], waarbij vanaf 2002 ook de (handels)naam [gedaagde sub 6] Groep werd gevoerd. De vermogensoverzichten die [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verstrekte vermeldden – in elk geval in de jaren 2008 en 2009, voor zover deze vermogensoverzichten door partijen in het geding zijn gebracht – steeds ook de naam [gedaagde sub 6] Groep.

2.5. [gedaagde sub 6] beschikte tot 8 september 2009 niet over een vergunning op voet van artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).

2.6. Tot 2007 hadden [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een belangrijk deel van hun vermogen belegd in beursgenoteerde aandelen. Begin 2007 hebben [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] besproken dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] – na advies van [gedaagde sub 1] om minder in beursgenoteerde effecten te beleggen – een deel van hun belegde vermogen minder koersgevoelig en minder risicovol wilden beleggen.

2.7. Op 27 oktober 2008 heeft [eiser sub 1] een e-mail geschreven aan [gedaagde sub 1] met de navolgende inhoud:

“Beste [gedaagde sub 1],

We vragen ons af of we niet veel meer effecten moeten omzetten in obligaties en dus veel meer geld in eerste instantie liquide maken. Per slot van rekening hoeven we niet rijker te worden dan we nu nog zijn. Maar we willen natuurlijk graag zoveel mogelijk behouden van wat we op dit moment nog bezitten.

Gewoon “onze wonden likken” en vooruitkijken. Zo zielig is dat in ons geval nu ook weer niet. Het is dus niet in paniek dat we dit schrijven, maar de kans dat de aandelen nog veel verder zakken lijkt ons (niet gehinderd door kennis van zaken) aanzienlijk.

Natuurlijk kan niemand de toekomst voorspellen, maar safety first. Het lijkt ons zinnig om bij voorbeeld bij Palladyne en bij Optimix ieder nog één miljoen te laten staan en de rest in veiligheid te brengen (of liquide in oude sok of als obligaties).

Gaarne je suggesties!

Hartelijke groeten,

[eiser sub 1]”

Beleggingen

2.8. In de jaren 2007 en 2008 hebben [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] op aandragen van [gedaagde sub 1] belegd in, althans fondsen verschaft aan Dexior Financial, de Amerikaanse vennootschap Estate Capital LLC (hierna: Estate Capital) en The Phoenix Group, waarbij het ging om de volgende uitgiftes:

Datum Investeerder(s) Fonds Bedrag Vorm/rente op jaarbasis Afloop uiterlijk

28 februari 2007Stichting Estate Capital USD 150.000 Obligatie 15% 1 september 2008

1 mei 2007 [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] Dexior FinancialEUR 400.000 Obligatie, oplopend 9-16%1 mei 2015

1 mei 2007 Stichting Dexior FinancialEUR 250.000 Obligatie, oplopend 9-16%1 mei 2015

10 september 2008Stichting Dexior FinancialEUR 100.000 Obligatie 15% 1 november 2008

23 oktober 2008[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] Estate Capital EUR 250.000 Obligatie 13% 15 april 2009

30 oktober 2008[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] The Phoenix GroupEUR 500.000Preferente aandelen 7% 31 januari 2013 (inkoop)

3 november 2008[eiser sub 1] en [eiseres sub 2]Estate Capital EUR 170.000 Obligatie 13% 12 mei 2009

2.9. De preferente aandelen van The Phoenix Group zijn nimmer uitgegeven; de vermelde obligaties allemaal wel. Met betrekking tot de obligatielening op naam van [eiseres sub 3] aan Dexior Financial van 10 september 2008, geldt dat deze namens [eiseres sub 3] is getekend door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], dat de betaling door [eiseres sub 3] buiten [eiser sub 1] om is geëffectueerd, en dat [eiser sub 1] toentertijd van dit alles niets wist. Op geen van de obligaties is ooit afgelost. Verhaal bij de betreffende debiteuren is niet (meer) aanwezig.

Estate Capital

2.10. [gedaagde sub 1] was in contact gekomen met Estate Capital via Charter Real Estate. Estate Capital was een (project)vennootschap waarbinnen een appartementencomplex in de Verenigde Staten werd ontwikkeld.

2.11. Bij brief van 19 februari 2008 heeft Estate Capital aan [eiseres sub 3] – ter attentie van [gedaagde sub 1] – het volgende bericht:

“Geachte heer [gedaagde sub 1],

De voortgang in het herontwikkelen van de Irving School verloopt voorspoedig. Naar verwachting zal eind maart met de verkoop van appartementen worden begonnen. Hiervoor is makelaarskantoor Prudential gecontracteerd en deze verwacht ondanks de huidige onrust in de OG markt een voorspoedige verkoop.

Om de bouwactiviteiten te kunnen afronden is echter wel verlenging van de financiering, conform artikel 5.3 van de overeenkomst, noodzakelijk. Dit betekent dat overeengekomen closingdatum van 1 maart 2008 zal worden verlengd met 3 maanden tot en met 1 juni 2008. Alle bepalingen zoals vermeld in de overeenkomst blijven van toepassing.

Over het verloop in de komende maanden zullen wij u periodiek informeren. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

2.12. Bij brief van 30 juni 2008 heeft Estate Capital aan [eiseres sub 3] – ter attentie van [gedaagde sub 1] – bericht dat een beroep werd gedaan op ook de tweede en laatste verlengingsmogelijkheid van de lening, tot 1 september 2008.

2.13. Vanaf de zomer van 2008 lag het project stil; [gedaagde sub 1] was ten tijde van het aangaan van de obligatieleningen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van 23 oktober en 3 november 2008, hiervan op de hoogte. Een als “Businessplan The Phoenix Group B.V. 2009-2012 d.d. oktober 2008” aangeduid document (hierna: businessplan The Phoenix Group) vermeldt een 75% deelneming van The Phoenix Group in Charter Real Estate. Een als “Verkort Informatie Memorandum Inzake brugfinanciering Estate Apartments” aangeduid document van Estate Capital (hierna: informatiememorandum Estate Apartments), met als bijlage een model obligatieovereenkomst (gedateerd “00 oktober 2008”) overeenkomend met de obligatieovereenkomsten van 23 oktober en 3 november 2008 met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], vermeldt Charter Real Estate als adviseur en als partij zonder wier instemming diverse besluiten niet kunnen worden genomen.

2.14. De obligatieovereenkomsten van 23 oktober en 3 november 2008 bevatten een positieve tweede-hypotheekverklaring ten gunste van de obligatiehouder. In een e-mail van 23 oktober 2008 aan [eiser sub 1] heeft [gedaagde sub 1] over de toen voorgenomen (verdere) belegging van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in Estate Capital het volgende geschreven:

“€ 250.000 is bestemd voor een tijdelijke obligatielening (documenten gaan deze week op de post), die loopt tot eind april 2009. Rentevergoeding is 6,5% over deze periode, dus iets meer dan 1% per maand. Onderpand is een hypotheek, dus safe. (Per eind april wordt de aflossing van € 250.000 gebruikt als schenking aan de [eiser sub 1]-[eiseres sub 2] Stichting)”

2.15. Bij brief van 27 april 2009 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hun leningen van 23 oktober en 3 november 2008 opgeëist. Nadien hebben gesprekken tussen partijen plaatsgevonden. Bij brief van 19 mei 2009 heeft Phoenix Capital aan [eiser sub 1] geschreven dat de hypothecair financier van het project (de Rhinebeck Savings Bank) nog diezelfde week tot foreclosure (uitwinning) zal overgaan indien niet alle beleggers en (voor)financiers van Estate Capital akkoord gaan met een voorliggend herstructureringsplan. In dat kader verzoekt Phoenix Capital aan [eiser sub 1] om diezelfde dag nog – als laatste van alle beleggers – te bevestigen akkoord te gaan met uitstel van de aflossing, waarbij zij een mogelijke schadeclaim in het vooruitzicht stelt voor het geval dat [eiser sub 1] aan dat verzoek niet mocht voldoen. [eiser sub 1] heeft niet aan het verzoek voldaan.

Dexior Financial

2.16. Dexior Financial was een private equity fonds, opgericht in 2005. Dexior Financial maakte deel uit van een internationaal organisatieverband van investeringsmaatschappijen onder de naam Dexior. Dexior Financial belegde in fondsen die – in elk geval vanaf 2008 – voor een belangrijk deel zelf steeds groeiende kapitaalbehoefte hadden. Vanaf haar oprichting leed Dexior Financial verlies. Op 19 juni 2009 is aan Dexior Financial surseance van betaling verleend, op 25 augustus 2009 gevolgd door faillissement.

2.17. De (door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op elke pagina geparafeerde) inschrijvingsvoorwaarden bij de obligatieovereenkomst van 1 mei 2007 tussen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] enerzijds en Dexior Financial anderzijds, bepaalden in artikel 5.1. 3:

“De Inschrijver verklaart en garandeert dat hij/zij de overige voorwaarden en de informatie in het Prospectus zorgvuldig in overweging heeft genomen en dat hij/zij zich bewust is van grote risico’s die met de investering in de Obligaties gepaard kunnen gaan; Inschrijver heeft geconstateerd dat de Obligaties een voor hem geschikte investering vormen en dat deze investering er niet toe zal leiden dat hij overmatig risico loopt doordat hij te veel heeft geïnvesteerd in activa die niet onmiddellijk op de markt verhandelbaar zijn.”

2.18. Volgens een door de curator van Dexior Financial opgesteld rapport (hierna: het rapport) heeft Dexior Financial om aan haar eigen renteverplichtingen te kunnen voldoen in mei 2008 – toen haar eigen investeringen in fondsen in de orde van EUR 10 miljoen bedroegen – een lening van EUR 2 miljoen aangetrokken tegen 10% rente op maandbasis.

2.19. Het rapport maakt melding van notulen van de eerste en enige vergadering van de Raad van Advies van Dexior Financial van 29 augustus 2008, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Deze wijze van financieren betekent een continu spanningsveld tussen inkomsten en uitgaven waarbij voor de periodieke rendementsbetalingen ook een buffer moet worden gecreëerd. De opgehaalde EUR 3 mio in het eerste halfjaar van 2008 zijn besteed aan de jaarlijkse rendementsbetalingen, operationele kosten en uitbreiding van bestaande financieringen. De ‘deelnemingen’ geven op maandbasis de toekomstige financiële behoefte aan.

De heer [C] [Raad van Advies] constateert dat er met de huidige opzet sprake lijkt van een piramide constructie en geeft aan dat Dexior op deze wijze een probleem voor zichzelf creëert. Hij adviseert het commitment voor toekomstige financieringen bij de beleggers neer te leggen en dus op basis van een oproepsysteem te gaan werken.

De heren [E] en [C] [Raad van Advies] geven aan dat zij op basis van de verstrekte overzichten per financiering geschrokken zijn en het geen sterke portefeuille vinden. Daarnaast is er nog geen enkel bewijs dat de constructie werkt omdat er geen verkopen hebben plaatsgevonden terwijl Dexior Canada en Dexior UK failliet cq nagenoeg failliet zijn. De heer [E] verduidelijkt dat de huidige overzichten per financiering geen compleet beeld geven en dat er volgende keer een vergelijking ten opzichte van het budget zal worden toegevoegd.”

2.20. In het rapport wordt voorts melding gemaakt van notulen van een vergadering van E-aandeelhouders van 23 oktober 2008, over onder meer het gebrek aan liquiditeit bij Dexior Financial, waarin wordt vermeld dat zonder verdere financiering Pedini en Company Suits – beide investeringen van Dexior Financial – in ieder geval failliet zullen gaan. Op dat moment is, volgens het rapport, Dexior Canada – ook een investering van Dexior Financial – reeds failliet. Volgens een intern overzicht van Dexior Financial per 1 juli 2008, vermeld in het rapport, vertegenwoordigden Pedini, Company Suits en Dexior Canada gezamenlijk ruim de helft van de oorspronkelijke investeringswaarde van de totale portefeuille van Dexior Financial per die datum, alsook ruim de helft van de actuele waarde van die portefeuille – volgens de interne cijfers van Dexior Financial – per die datum.

The Phoenix Group

2.21. Het businessplan The Phoenix Group vermeldt op p. 3 (Inleiding) het volgende:

“1.0 Geschiedenis

The Phoenix Group te Amersfoort is als financiële dienstverlener opgericht in januari 2006 en heeft als doelstelling de bediening van de vermogende particulier en de directeur groot aandeelhouder.

The Phoenix Group is ontstaan uit het sinds 1996 bestaande [gedaagde sub 6] B.V. en de Private Trust en financiële rentmeester activiteiten van de Rabobank Groep.

1.1. Missie

De missie van The Phoenix Group is uit te groeien tot een toonaangevende speler in de one stop shop industrie binnen de financiële dienstverlening. The Phoenix Group zal daarbij een voorkeursleverancier zijn in een groep beperkte groep aanbieders.

1.2. Bedrijfsfilosofie

Dominant in de bedrijfsfilosofie is de ontzorging van de directeur grootaandeelhouders en vermogende(n), dat een gevolg is van de toenemende complexiteit op het gebied van financiële dienstverlening, de daarmee samenhangende juridische en fiscale gevolgen en de veelheid van aanbieders. Het is daarbij van belang dat The Phoenix Group een kwalitatief hoogwaardige dienstverlening voorstaat en daarbij de eigen processen steeds verder ontwikkelt en verbetert.

1.3 Kernactiviteiten

De kernactiviteiten van The Phoenix Group bestaan uit het leveren van financiële diensten en producten op basis van een strategisch (vermogens)plan, waarbij de doelstellingen van de relatie blijvend worden gemonitoord. De te leveren diensten en producten bestaan uit in eigen huis (al dan niet) op maat ontwikkelde producten, die kunnen worden afgewisseld met producten en diensten van derden. Hierdoor vallen de activiteiten in twee delen uiteen:

a Beheer

b. Investments

1.3 Strategische ambitie

The Phoenix Group streeft ernaar haar ambities waar te maken via autonome groei en overnames, waarbij:

- een omzet van 1 miljoen in 2009 naar 3,5 miljoen in 2012;

- baten-kosten ratio van groter dan 2

- het verwerven van een toppositie in de markt”

2.22. Op p. 5 (Investments) vermeldt het businessplan het volgende:

“3.0 Activiteiten

De investmentsactiviteiten vallen thans uit twee onderdelen uiteen:

3.3 onroerend goed

3.4 private equity

3.1 Onroerend goed

Deze activiteit kenmerkt zich door in eigen beheer ontwikkelen van onroerend goed projecten. Aan de klant worden dan participaties in vastgoed cv’s of obligaties ter financiering van een vastgoedproject of project aangeboden. Deze beleggingsobjecten worden aangeboden onder de naam Charter Real Estate.

3.2 Private Equity

Deze activiteit kenmerkt zich door in eigen beheer aanbieden van private equity investeringen. Aan de klant worden dan participaties of obligaties aangeboden. Deze beleggingsobjecten worden aangeboden onder de naam Dexior.

Deze twee activiteiten zijn strategisch samenwerkingen. De deelnames betreffen minderheidsbelangen gestructureerd via Phoenix Capital B.V. De feitelijke leiding berust bij het management van de deelneming. Voor het onderbrengen van relaties wordt een referral fee betaald aan The Phoenix Group.

In de toekomst zullen meerdere deelbelangen te nemen in financiële instellingen.”

2.23. Het businessplan The Phoenix Group vermeldt op p. 11 een geprognosticeerd balanstotaal per ultimo 2008 van EUR 640.000,00 en een eigen vermogen van EUR 444.000,00. Bij die prognose is nog geen rekening gehouden met uitgifte van (preferente) aandelen zoals aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] (die worden pas vanaf 2009 geprognosticeerd).

2.24. Op 19 november 2008 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] EUR 500.000,00 aan The Phoenix Group betaald, op grond van de overeenkomst van 30 oktober 2008. Op diezelfde dag is The Phoenix Group een obligatieovereenkomst aangegaan met Dexior Financial voor eenzelfde bedrag. De eerste termijn is ook diezelfde dag door The Phoenix Group aan Dexior Financial voldaan; de laatste termijn op 27 november 2008. Deze lening is onverhaalbaar gebleken.

3. Het geschil

3.1. [eisers c.s.] vorderen, na vermeerdering van eis, bij bij voorraad uitvoerbaar vonnis te geven, het volgende:

a. (de obligaties Dexior Financial van 1 mei 2007) veroordeling van [gedaagde sub 1], althans [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van een bedrag van EUR 400.000,00 en aan [eiseres sub 3] van een bedrag van EUR 250.000,00, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2009;

b. (de obligaties Estate Capital van 23 oktober en 3 november 2008) veroordeling van [gedaagde sub 1], althans [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van een bedrag van EUR 446.800,00 (EUR 420.000,00 hoofdsom en EUR 26.800,00 contractuele rente), vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 183.260,00 vanaf 15 april 2009 en over EUR 263.540,00 vanaf 12 mei 2009;

c. (de obligatie Dexior Financial van 10 september 2008) veroordeling van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 6] en Phoenix Capital hoofdelijk tot betaling aan [eiseres sub 3] van een bedrag van EUR 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2008;

d. (de preferente aandelen The Phoenix Group van 30 oktober 2008) primair: verklaring voor recht dat de door [gedaagde sub 1], [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op 30 oktober 2008 ondertekende overeenkomst The Phoenix Group niet een overeenkomst inhoudt uit hoofde waarvan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] enig bedrag aan The Phoenix Group verschuldigd waren of zijn;

subsidiair: verklaring voor recht dat de overeenkomst nietig althans vernietigd is, althans vernietiging van deze overeenkomst;

meer subsidiair: ontbinding van deze overeenkomst;

primair, subsidiair en meer subsidiair: veroordeling van The Phoenix Group, [gedaagde sub 1] (althans [gedaagde sub 6]) [gedaagde sub 3], Delancey en Deelerwoud Beheer hoofdelijk tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van een bedrag van EUR 500.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2008;

met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de kosten van het geding.

3.2. Aan hun vorderingen sub a, b en d leggen [eisers c.s.] in de eerste plaats ten grondslag dat [gedaagde sub 1] hen de betreffende beleggingen heeft aangeraden in een periode waarin hij noch [gedaagde sub 6] – ondanks verplichting daartoe – beschikte over een vergunning op de voet van artikel 2:96 Wft . Reeds om deze reden heeft alle advisering van [gedaagde sub 1] in dezen als onrechtmatig jegens hen te gelden, aldus [eisers c.s.]

3.3. Aan hun vordering sub a, die eerst bij repliek bij wege van eisvermeerdering is ingesteld, leggen [eisers c.s.] voorts ten grondslag dat [gedaagde sub 1] zijn zorgplicht jegens hen heeft geschonden door de beleggingen van 1 mei 2007 in Dexior Financial aan hen aan te raden zonder hen er genoegzaam over te informeren, terwijl deze beleggingen niet in overeenstemming waren met het beleggingsprofiel van [eisers c.s.], en deze beleggingen vanwege de eraan verbonden risico’s überhaupt onverantwoord waren, waarvan [gedaagde sub 1] op de hoogte moest zijn vanwege zijn bijzondere betrokkenheid bij Dexior Financial.

3.4. Aan hun vordering sub b leggen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voorts ten grondslag dat [gedaagde sub 1] zijn zorgplicht jegens hen heeft geschonden door de beleggingen van 23 oktober en 3 november 2008 in Estate Capital aan hen aan te raden zonder hen er genoegzaam over te informeren, terwijl deze beleggingen niet in overeenstemming waren met het beleggingsprofiel van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en deze beleggingen vanwege de eraan verbonden risico’s überhaupt onverantwoord waren, waarvan [gedaagde sub 1] op de hoogte moest zijn vanwege zijn bijzondere betrokkenheid bij Estate Capital.

3.5. Aan haar vordering sub c jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] legt [eiseres sub 3] ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] met veronachtzaming van de statutaire besluitvormingsbepalingen van [eiseres sub 3], namens [eiseres sub 3] de obligatieovereenkomst van 10 september 2008 met Dexior Financial zijn aangegaan, terwijl – wederom – deze belegging niet in overeenstemming was met het beleggingsprofiel van [eiseres sub 3], en deze belegging vanwege de eraan verbonden risico’s überhaupt onverantwoord was, waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op de hoogte moesten zijn vanwege hun bijzondere betrokkenheid bij Dexior Financial. Aan de vordering jegens [gedaagde sub 6] legt [eiseres sub 3] ten grondslag dat deze als administrateur van [eiseres sub 3] contractueel heeft in te staan voor de bestuurswerkzaamheden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], die door haar aan [eiseres sub 3] ter beschikking zijn gesteld. Aan de vordering jegens Phoenix Capital legt [eiseres sub 3] ten grondslag dat haar medewerking namens Dexior Financial aan de obligatieovereenkomst, althans het niet verhinderen daarvan, onrechtmatig is jegens [eiseres sub 3], nu de kwade wetenschap van [gedaagde sub 3] omtrent het ontbreken van correcte besluitvorming en vertegenwoordigingsbevoegdheid aan de zijde van [eiseres sub 3], (ook) aan haar moet worden toegerekend.

3.6. Aan hun vordering sub d (primair) leggen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voorts ten grondslag dat de verbintenissen in de overeenkomst van 30 oktober 2008 onvoldoende bepaald zijn om deze overeenkomst als (rechtsgeldige) verbintenisscheppende overeenkomst te kunnen aanmerken. Aan hun vordering sub d (subsidiair) leggen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voorts ten grondslag dat de overeenkomst in strijd is met artikel 2:207c van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat de vennootschap een koersgarantie heeft gegeven door zich te verbinden het aandeel of de aandelen op de in de overeenkomst bepaalde datum weer tegen de uitgifteprijs in te kopen. Verder stellen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat zij de overeenkomst zijn aangegaan onder invloed van dwaling, misbruik van omstandigheden en/of bedrog (deze laatste grondslag is eerst bij repliek genoemd), kort gezegd omdat zij meenden een veilige belegging te doen, terwijl The Phoenix Group – naar [gedaagden c.s.] wisten – een extreem risicovolle belegging was. Aan hun vordering sub d (meer subsidiair), die eerst bij repliek bij wege van eisvermeerdering is ingesteld, leggen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voorts een beroep op artikelen 6:248 en 258 BW ten grondslag.

3.7. [gedaagden c.s.] voeren verweer. Tegen de vorderingen sub a en de vordering sub d (subsidiair voor zover het betreft de grondslag bedrog, en meer subsidiair), voeren zij in de eerste plaats aan dat de omstandigheid dat al deze vorderingen eerst bij wege van vermeerdering van eis zijn ingesteld, strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde. Wat betreft de vordering van [eiseres sub 3] (sub a) adstrueren zij dat verder door te stellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] hierdoor de mogelijkheid is ontnomen om [eiser sub 1] in dezen in vrijwaring op te roepen, in verband met het uit artikel 210 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voortvloeiende vereiste dat een incident tot oproeping in vrijwaring uiterlijk bij conclusie van antwoord dient te worden opgeworpen, op welke bepaling [eiseres sub 3] zich in haar reactie op het aanvankelijk door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] opgeworpen incident tot oproeping in vrijwaring van [eiser sub 1], ook heeft beroepen. ([gedaagden c.s.] hebben in vervolg hierop hun voorwaardelijke vordering tot oproeping in vrijwaring van [eiser sub 1] bij pleidooi laten varen.)

3.8. Tegen de vorderingen sub a, b en d voeren [gedaagden c.s.] aan dat de aan [gedaagde sub 1] verweten gedragingen moeten worden toegerekend aan [gedaagde sub 6], zodat als er al aansprakelijkheid ter zake van deze gedragingen mocht zijn, deze niet op [gedaagde sub 1] doch uitsluitend op [gedaagde sub 6] mag drukken. Voorts voeren [gedaagden c.s.] aan dat [gedaagde sub 6] ter zake van de door haar aan [eisers c.s.] verleende diensten niet vergunningplichtig was op voet van artikel 2:96 Wft , en overigens dat zij steeds over de benodigde vergunningen beschikte, onder meer – vanaf 14 september 2007 – een vergunning op voet van artikel 2:80 Wft .

3.9. Tegen de vorderingen sub a, b en c voeren [gedaagden c.s.] voorts aan dat de door [gedaagde sub 1] aangedragen beleggingen pasten binnen het beleggingsprofiel van [eisers c.s.], dat [gedaagde sub 1] [eisers c.s.] steeds genoegzaam heeft geïnformeerd – zowel mondeling als door middel van prospectussen en andere schriftelijke informatie – over deze beleggingen en de eraan verbonden risico’s, en tot slot dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] ten tijde van deze beleggingen geen bijzondere relaties hadden met Dexior Financial en Estate Capital, anders dan dat [gedaagde sub 6] voor deze fondsen optrad als cliëntenremisier (bemiddelaar).

3.10. Tegen de vordering sub c voeren [gedaagden c.s.] aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] wel namens het bestuur van [eiseres sub 3] mochten besluiten tot het aangaan van de lening aan Dexior Financial, en [eiseres sub 3] daarbij rechtsgeldig konden en mochten vertegenwoordigen. En, voor zover dat anders mocht zijn, stellen zij zich op het standpunt dat [eiseres sub 3] de transactie (dat wil zeggen: de rechtsgeldigheid ervan) door stilzwijgen van [eiser sub 1] na kennisname ervan, heeft bekrachtigd. Zij betwisten verder dat [gedaagde sub 6] heeft in te staan voor de bestuurshandelingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], alsook dat eventuele bijzondere (kwade) wetenschap van [gedaagde sub 3] dient te worden toegerekend aan Phoenix Capital.

3.11. Tegen de vordering sub d voeren [gedaagden c.s.] verder aan dat de uit de overeenkomst van 30 oktober 2008 voortvloeiende verbintenissen voldoende bepaald waren, dat er geen koersgarantie is gegeven, en dat de lening van The Phoenix Group aan Dexior Financial van 19 november 2008 paste binnen de groeistrategie van The Phoenix Group, hetgeen voor [eisers c.s.] ook kenbaar was.

3.12. [gedaagden c.s.] betwisten voorts aansprakelijkheid omdat zij niet in gebreke zijn gesteld en derhalve niet in verzuim zijn gekomen. Zij betwisten voorts de gestelde schade, onder meer op grond van eigen schuld van [eisers c.s.] Voor zover enig bedrag aan schadevergoeding mocht worden toegewezen, doen zij een beroep op matiging. Tot slot verzetten [gedaagden c.s.] zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eventueel toewijzend vonnis.

3.13. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Eisvermeerderingen

4.1. Zowel [eiseres sub 3] als [gedaagden c.s.] stellen zich terecht op het standpunt dat het voorschrift van artikel 210 lid 1 Rv , dat een incident dat strekt tot oproeping in vrijwaring van een derde uiterlijk bij conclusie van antwoord dient te worden opgeworpen, zich ertegen verzet dat nog bij conclusie van dupliek een vrijwaringsincident wordt opgeworpen, ook al heeft dat betrekking op een bij conclusie van repliek gedane eisvermeerdering. Aldus is in het onderhavige geval inderdaad door de omstandigheid dat [eiseres sub 3] haar vordering sub a (inzake de advisering over de obligaties Dexior Financial van 1 mei 2007) eerst bij repliek heeft ingesteld, aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] de mogelijkheid ontnomen om in deze procedure een incident op te werpen, strekkende tot oproeping in vrijwaring van [eiser sub 1].

4.2. De vraag is vervolgens of het verzet van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] tegen de betreffende vermeerdering van eis om deze reden gegrond is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] beoogde incident tot voorwaardelijke oproeping in vrijwaring van [eiser sub 1] was gestoeld op de stelling dat indien de rechtbank in het kader van de vordering sub c van [eiseres sub 3] tot het oordeel zou komen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] niet hadden mogen meewerken aan de in het kader van die vordering aan de orde zijnde transactie op naam van [eiseres sub 3] wegens het ontbreken van een door het voltallige bestuur genomen besluit, althans een bestuursbesluit, genomen op een bestuursvergadering waarop alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd waren, en dat zij uit dien hoofde jegens [eiseres sub 3] aansprakelijk zijn op voet van artikel 2:9 BW (een zodanig oordeel van de rechtbank was ook de voorwaarde die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] beoogd hadden aan het incident te verbinden), dit ook zou moeten gelden voor [eiser sub 1] ter zake van de belegging door [eiseres sub 3] in Dexior Financial van 1 mei 2007, waaraan evenmin een dergelijk bestuursbesluit ten grondslag lag. Voor zover [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 6] jegens [eiseres sub 3] aansprakelijk mocht zijn in verband met de belegging van 1 mei 2007, is [eiser sub 1] in verband met diens (mede) hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor jegens [eiseres sub 3] (in lijn met het voorgaande), jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] ten minste ook (deels) draagplichtig, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6]. De aldus gestelde vordering op grond van draagplicht van [eiser sub 1] zou naar het oordeel van de rechtbank – in geval van aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 6] jegens [eiseres sub 3] – niet op voorhand kansloos zijn geweest, en daarmee zou de beoogde incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [eiser sub 1] op deze grondslag ook – indien tijdig ingesteld – in beginsel toewijsbaar zijn geweest. Het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] bij het geldend maken van bedoelde aanspraak in het kader van een vrijwaringsprocedure (in plaats van een eventueel separaat te entameren procedure) is ook evident, zodat zij inderdaad geacht moeten worden in hun belangen te zijn geschaad door de omstandigheid dat [eiseres sub 3] haar hier bedoelde vordering niet reeds bij dagvaarding, doch eerst bij conclusie van repliek heeft ingesteld.

4.3. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres sub 3] geen mogelijkheid had om bedoelde vordering reeds bij dagvaarding in te stellen, en voorts dat [eiseres sub 3] in haar reactie op het verzet van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] tegen de eisvermeerdering op geen enkele wijze, althans niet voor de rechtbank kenbaar, aan de terechte – en door de procesvoering van [eiseres sub 3] veroorzaakte – bezwaren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] is tegemoetgekomen, bijvoorbeeld door ter zake dienende procedurevoorstellen te doen, of anderszins. Om al deze redenen – die gezamenlijk kwalificeren als strijd met de eisen van een goede procesorde – is het verzet van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 6] tegen de bedoelde eisvermeerdering van [eiseres sub 3] gegrond. De Stichting is in zoverre in haar vordering niet ontvankelijk.

4.4. Het verzet van [gedaagden c.s.] tegen de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gedane eisvermeerderingen – hun vorderingen sub a en sub d (subsidiair voor zover het betreft de grondslag bedrog, en meer subsidiair) – is ongegrond. Deze eisvermeerderingen zijn bij repliek gedaan, waarna [gedaagden c.s.] daarop nog bij dupliek en bij pleidooi inhoudelijk hebben kunnen reageren, hetgeen zij ook hebben gedaan. [gedaagden c.s.] hebben verder niet toegelicht waarom deze eisvermeerderingen, die op de voet van artikel 130 Rv als hoofdregel toelaatbaar zijn, dan nochtans in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde. Deze eisvermeerderingen zullen aldus worden toegelaten.

De vordering sub a (van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]) (obligaties Dexior Financial van 1 mei 2007)

4.5. De grondslag van de vordering sub a van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is tweeledig. In de eerste plaats stellen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 6] wanprestatie jegens hen hebben gepleegd, dan wel onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, door het enkele feit dat zij zonder bezit van de daarvoor op voet van artikel 2:96 Wft benodigde vergunning, de Dexior-obligaties aan hen hebben aangeraden en daarbij hebben bemiddeld. In de tweede plaats stellen zij dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 6] hun zorgplicht jegens hen hebben geschonden in verband met de algemene grote risico’s die aan die obligaties waren verbonden, en in verband met de wetenschap die [gedaagde sub 1] had van bijzondere risico’s, vanwege diens bijzondere betrokkenheid bij Dexior, tegenover het risicomijdend beleggingsprofiel waarvan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 6] volgens hen juist hadden moeten uitgaan. Deze twee grondslagen zal de rechtbank achtereenvolgens bespreken.

4.6. De rechtbank stelt voorop dat [eisers c.s.] onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken de stelling van [gedaagden c.s.] dat [gedaagde sub 1] bij het aandragen van de beleggingen in Dexior Financial (en ook die in Estate Capital en The Phoenix Group) niet als privépersoon is opgetreden, maar namens [gedaagde sub 6], die – wat betreft Estate Capital en Dexior Financial – als cliëntenremisier ook de betreffende commissies ontving. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben ook onvoldoende onderbouwd dat zij daarop niet bedacht hadden hoeven zijn. Vast staat immers dat [gedaagde sub 1] alle schriftelijke correspondentie met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], voor zover die door partijen in het geding is gebracht, voerde op briefpapier van [gedaagde sub 6] of [gedaagde sub 6] Groep (de (handels)naam waarvan slechts is gebleken dat deze door [gedaagde sub 6] werd gebruikt), terwijl ook de door [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verschafte vermogensopstellingen, voor zover deze door partijen in het geding zijn gebracht, die (handels)naam [gedaagde sub 6] Groep vermeldden. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen nog wel dat zij zich niet kunnen herinneren dat zij bedoelde correspondentie, die door [gedaagden c.s.] in het geding is gebracht, hebben ontvangen. Voor zover evenwel deze stellingname is bedoeld als betwisting van ontvangst, is deze stelling onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de inhoud van de correspondentie (volgens welke bijvoorbeeld herhaaldelijk vermogensoverzichten werden meegezonden, terwijl [eisers c.s.] ongeclausuleerd stellen dat zij elk kwartaal vermogensoverzichten ontvingen). Daar komt bij dat [eisers c.s.] zelf een brief van [gedaagde sub 6] van 25 augustus 2006 in het geding hebben gebracht (waarop ook de (handels)naam [gedaagde sub 6] Groep is vermeld), waarop zij zich nota bene beroepen voor aansprakelijkstelling van [gedaagde sub 6] naast [gedaagde sub 1] ter zake van de vordering sub c van [eiseres sub 3]. Ook trouwens e-mailcorrespondentie, voor zover deze door partijen in het geding is gebracht, werd van de zijde van [gedaagde sub 1] consequent gevoerd vanuit zijn e-mailadres op de domeinnaam van [gedaagde sub 6] (mpf.nl).

4.7. Voor de beoordeling van de eerste grondslag zal de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaan dat [gedaagde sub 6] door tegelijkertijd op te treden als vermogensadviseur van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en als bemiddelaar ten behoeve van Dexior Financial, vergunningsplichtig was op voet van artikel 2:96 Wft , terwijl vaststaat dat zij ten tijde van het handelen niet over een zodanige vergunning beschikte. Daarmee heeft zij een norm overschreden die juist strekt tot bescherming van het beleggend publiek, hetgeen – in beginsel – betekent dat zij daarmee onrechtmatig jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] heeft gehandeld dan wel, voor zover zou worden aangenomen dat een contractuele relatie tussen partijen juist inhield dat [gedaagde sub 6] zich daarvan diende te onthouden, wanprestatie jegens hen heeft gepleegd.

4.8. Voor schadeplichtigheid is dan vereist dat – vanzelfsprekend – [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] schade hebben geleden tengevolge van deze ongeoorloofde handelingen. Concreet betekent dit dat de gerealiseerde financiële positie van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dient te worden vergeleken met de positie die er zou zijn geweest indien [gedaagde sub 6] zich van die ongeoorloofde handelingen zou hebben onthouden. Naar het oordeel van rechtbank mag de gewraakte transactie daarbij niet zonder meer slechts geïsoleerd in aanmerking worden genomen, maar dienen ook (ongeoorloofd) geadviseerde transacties die daarmee in zekere mate samenhingen (in tijd of anderszins) bij die beoordeling te worden betrokken. In dit verband hebben [gedaagden c.s.] onweersproken aangevoerd dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] afgezien van de gewraakte transactie, in de jaren 2007-2008 op advies van [gedaagde sub 6] nog eens EUR 700.000 aan beleggingen van de beurs hebben gehaald en hebben geïnvesteerd in fondsen die wel goed hebben gerendeerd (terwijl de beurs in dezelfde periode met 50% daalde).

4.9. Tegen deze achtergrond hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onvoldoende gesteld omtrent schade en causaal verband, om aannemelijk te doen zijn dat zij ten gevolge van de gewraakte transactie (in samenhang met overige ongeoorloofde advisering door [gedaagde sub 6]) schade hebben geleden. Op de eerstgenoemde grondslag komt de vordering sub a aldus niet voor toewijzing in aanmerking.

4.10. Wat betreft de tweede grondslag – schending zorgplicht – geldt het volgende. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen zich op het standpunt dat zij nooit zijn uitgeweest op vermogensgroei, dat zij er altijd vanuit zijn gegaan dat [gedaagde sub 1] te hunnen behoeve defensief belegde, en dat deze dat ook moest doen. Deze stellingname moet evenwel wegens onvoldoende onderbouwing – tegenover de betwisting door [gedaagden c.s.] – worden verworpen voor zover het gaat om de periode rond 1 mei 2007. [gedaagden c.s.] hebben in dit verband onweersproken aangevoerd dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot 2008 al gedurende meer dan 40 jaar hun complete belegde vermogen hadden belegd in beursgenoteerde effecten. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ontvingen naar eigen zeggen van [gedaagde sub 1] ieder kwartaal een vermogensoverzicht, waarop zichtbaar was hoe kun vermogen was belegd; via welke fondsen en in wat voor soort effecten (aandelen, obligaties, etc.). In de onderhavige procedure hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] echter geen enkel overzicht van vóór 2008 overgelegd, en de overzichten van 2008 en 2009 die zij wel in het geding hebben gebracht (in totaal 2) hebben zij verder niet toegelicht in termen van risicoprofiel, spreiding, rendement, etc. (voor zover daaruit iets zou kunnen worden afgeleid over deze parameters van vóór deze periode). De stelling van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat zij dachten dat zij met Dexior Financial een “veilige” belegging aankochten is tegen deze achtergrond onvoldoende onderbouwd, en gegeven de waarschuwing in de inschrijvingsvoorwaarden voor de “grote risico’s” die met de investering gepaard konden gaan, onaannemelijk.

4.11. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen voorts dat [gedaagde sub 1] hen geen schriftelijke informatie heeft verschaft, en dat deze ook hiermee is tekortgeschoten in zijn informatieplicht jegens hen. In het midden kan blijven of [gedaagde sub 1] al dan niet schriftelijke informatie heeft verschaft. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben niet toegelicht welke informatie uit de brochures van Dexior Financial van 2005 en 2007 (voor zover die informatie niet ook al in de inschrijvingsvoorwaarden was opgenomen) hen ertoe zou hebben doen besluiten om de belegging niet te doen. Evident is dit evenmin, onder meer tegen de achtergrond van de hiervoor in 2.17 aangehaalde passage uit de inschrijvingsvoorwaarden, waarin voor de “grote risico’s” (en de niet-directe verhandelbaarheid) van de betreffende obligaties wordt gewaarschuwd. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben wel nog verwezen naar informatie uit de openbare verslagen in het faillissement van Dexior Financial, waaruit volgens hen van bijzondere risico’s van (ook) rond de tijd van de obligatieovereenkomst van 1 mei 2007 blijkt, maar zij hebben onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] daarvan wist of had behoren te weten. Ook hun stelling dat [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 6] destijds al een verdergaande betrokkenheid had bij Dexior Financial dan als cliëntenremisier, hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], tegenover de stellige betwisting van [gedaagden c.s.], onvoldoende onderbouwd.

4.12. Aansprakelijkheid zou niettemin aan de orde kunnen zijn indien de investering in Dexior Financial (eventueel in samenhang met andere mutaties in de portefeuille), hoewel evident niet “veilig”, destijds niet strookte met het door [gedaagde sub 1] in aanmerking te nemen beleggingsprofiel van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] of hun – met [gedaagde sub 1] besproken – wens om minder koersgevoelig en minder risicovol te gaan beleggen. Ook hieromtrent hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onvoldoende gesteld, wederom door geen inzicht te geven in omvang, aard, risicoprofiel en spreiding van hun beleggingen voorafgaande aan 1 mei 2007, en de plaats die Dexior Financial, en de verdere mutaties in de betreffende periode, daarin vervolgens innamen. Ook op deze grondslag komt de vordering sub a dus niet voor toewijzing in aanmerking.

De vordering sub b (obligaties Estate Capital van 23 oktober en 3 november 2008)

4.13. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verwijten [gedaagde sub 1] terecht dat deze hen in oktober/november 2008 de beleggingen in Estate Capital heeft aangeraden, terwijl op dat moment Estate Capital in verzuim verkeerde met betrekking tot haar aflossingverplichting op de obligatie van [eiseres sub 3] van 28 februari 2007. Deze had immers, na de twee verlengingen waaromtrent Estate Capital [gedaagde sub 1] ook schriftelijk had geïnformeerd, op 1 september 2008 moeten worden afgelost. [gedaagde sub 1] stelt hiertegenover dat hij dit verzuim van Estate Capital ten tijde van zijn advisering had “gemist” – de rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat [gedaagde sub 1] zich er destijds niet bewust van is geweest –, maar dit kan hem niet baten. Als vermogensbegeleider van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] (een kwalificatie die [gedaagden c.s.] zelf geeft aan de activiteiten van [gedaagde sub 6] ten behoeve van [eisers c.s.], waarmee zij bedoelen: vermogensadviseur en tevens bemiddelaar) had hij hierop alert moeten zijn, en kan het hem worden aangerekend indien hij dat toen niet was, zeker tegen de achtergrond van de twee brieven die hij in 2008 nog van Estate Capital over (de verlenging van) deze lening had ontvangen, en de toezegging in de brief van 19 februari 2008 dat hij op de hoogte zou worden gehouden van de ontwikkelingen.

4.14. Het verzuim van Estate Capital, alsmede de wetenschap van [gedaagde sub 1] dat de bouw van het onderliggende vastgoed wegens onvermogen om de aannemer te betalen stil lag (wat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet wisten), had voor [gedaagde sub 1] minimaal aanleiding moeten zijn om nadere (onderbouwde) inlichtingen in te winnen bij Estate Capital over de stand van zaken en de vooruitzichten bij het fonds, en in verband daarmee de aan de nieuwe obligaties verbonden (bijzondere) risico’s. En deze informatie had hij dan voorafgaand aan de eventuele nieuwe belegging, met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] moeten delen. Dit laatste is in elk geval niet gebeurd.

4.15. [gedaagde sub 1] stelt dat hij de brochure die kennelijk bij deze obligaties hoorde (het hiervoor in 2.13 reeds genoemde “Verkort Informatie Memorandum Inzake brugfinanciering Estate Apartments”) niet eens kende. Hij stelt nog wel dat hij een Excelsheet heeft gezien – dat niet in het geding is gebracht – met een balans, en dat er overwaarde was, maar niet wat die balans liet zien, noch hoeveel overwaarde er dan was, en berekend op welke grondslagen en op basis van welke uitgangspunten (bijvoorbeeld: alleen bij onderhandse verkoop of ook bij liquidatie/foreclosure, op basis van actueel krediet of kredietmaximum, wel of niet rekening houdend met nog te maken bouwkosten, etc.), terwijl dit alles onmiskenbaar relevant moest worden geacht, gegeven de financieel penibele situatie waarin Estate Capital zich op dat moment klaarblijkelijk al bevond. Hiermee moet worden gezegd dat [gedaagde sub 1] zich onvoldoende (nader) heeft vergewist van de bijzondere risico’s die aan de obligaties waren verbonden alvorens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te adviseren hierin te beleggen, en deze belegging als “safe” aan te duiden.

4.16. [gedaagden c.s.] verweren zich ook nog met de stelling dat het bestuur van Estate Capital had medegedeeld dat in de zomerperiode 2008 Rhinebeck Savings Bank een kredietverhoging van USD 0,7 miljoen zou hebben aangeboden, maar die stellingname is te algemeen en onvoldoende onderbouwd tegen de achtergrond van de negatieve ontwikkelingen nadien, om enige invulling te kunnen geven aan de kredietwaardigheid van Estate Capital eind oktober 2008.

4.17. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij bij wetenschap van de hiervoor genoemde omstandigheden, de hier aan de orde zijnde obligatieleningen niet zouden hebben afgesloten, mede gelet op de hiervoor in 2.7 geciteerde e-mail van [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 1] van 27 oktober 2008. Overduidelijk maakt deze dat de obligatielening van 3 november 2008 niet paste in het uit die e-mail blijkende door [eiser sub 1] gewenste beleggingsprofiel (geen vermogensgroei, maar zoveel als mogelijk -behoud). Maar ook blijkt genoegzaam uit die e-mail, omdat daaruit op geen enkele wijze blijkt van een koerswijziging of verandering van inzicht, dat [eiser sub 1] er ten tijde van de obligatielening van vlak daarvoor (23 oktober 2008) niet vanuit ging dat die lening van dat (later verwoorde) gewenste beleggingsprofiel afweek.

4.18. De hier bedoelde tekortkomingen van [gedaagde sub 1] moeten worden toegerekend aan [gedaagde sub 6], die voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] immers contractspartij was (vlg. hiervoor, 4.6). Deze tekortkomingen moeten worden gekwalificeerd als een schending van de op [gedaagde sub 6] rustende zorgplicht ten opzichte van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben onvoldoende gesteld voor aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] naast [gedaagde sub 6] ter zake van deze tekortkomingen, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 6] voor de aanspraken van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen verhaal biedt, laat staan dat [gedaagde sub 1] dat ten tijde van zijn gewraakte advisering wist of moest voorzien.

4.19. [gedaagden c.s.] hebben nog aangevoerd dat de schade niet of althans niet geheel aan de verweten gedragingen kan worden toegerekend en/of dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] eigen schuld treft in verband met de volgende omstandigheden:

- Ook [eiser sub 1] wist of moest weten, als voorzitter van [eiseres sub 3], dat Estate Capital te laat was met de aflossing van de lening van 28 februari 2007;

- [gedaagde sub 1] heeft [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geïnformeerd over de algemene risico’s die aan de obligaties waren verbonden, waaronder – met name – het risico van faillissement of andere redenen op grond waarvan eventueel niet zou kunnen worden terugbetaald;

- [gedaagde sub 1] heeft [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in oktober 2008 nog geadviseerd om in aandelen te blijven; pas toen zij dat niet wilden, heeft hij hen de obligaties Estate Capital aangeraden, waarvoor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] toen zelf – in weerwil van het primaire advies van [gedaagde sub 1] – hebben gekozen;

- [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben verzuimd om voor hun belangen te waken door niet te verlangen dat Estate Capital ter verzekering van de uitgegeven obligaties een recht van tweede hypotheek vestigde op het vastgoed;

- [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben verzuimd om voor hun belangen te waken door geen incassomaatregelen te treffen jegens Estate Capital;

- [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hun schade zelf veroorzaakt door niet mee te werken aan uitstel van betaling ter voorkoming van foreclosure door Rhinebeck Savings Bank.

4.20. Deze verweren falen. Wat betreft de eerstgenoemde omstandigheid: het niet opmerken door [eiser sub 1] dat Estate Capital te laat was met de aflossing van de eerdere obligatie (van [eiseres sub 3]), valt in het niet bij de veronachtzaamde verantwoordelijkheden van [gedaagde sub 1] als vermogensbegeleider van [eisers c.s.] om hierop te letten en hieraan gevolg te geven (zoals hiervoor omschreven), mede gegeven het feit dat blijkens de in het geding gebrachte correspondentie [gedaagde sub 1] – en niet [eiser sub 1] – voor [eiseres sub 3] contactpersoon was voor Estate Capital, en de belastende informatie waarover [gedaagde sub 1] (en niet [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]) ten tijde van de advisering reeds beschikte.

4.21. De als tweede genoemde omstandigheid leidt evenmin tot eigen schuld van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. De door [gedaagden c.s.] gestelde omstandigheid dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] had geïnformeerd over de algemene risico’s die aan de obligaties waren verbonden (en die trouwens ook voor de hand lagen gegeven het hoge rentepercentage) en de gevolgtrekking die daaruit zou kunnen worden gemaakt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] bereid waren die algemene risico’s te aanvaarden, zijn irrelevant tegen de achtergrond van de bijzondere risico’s die aan de obligaties waren verbonden en die voor [gedaagde sub 1] bekend waren en/of waarover hij nadere inlichtingen had dienen in te winnen (voortgang/bouwstop, verzuim aflossing eerdere obligatie).

4.22. Het verweer van [gedaagden c.s.] dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in oktober 2008 nog had geadviseerd om in aandelen te blijven, is irrelevant. Het gaat erom dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] heeft geadviseerd – gegeven hun wens om uit aandelen te gaan – over een investering met een zeer hoog risico, zonder hen adequaat te informeren, terwijl [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op zoek waren naar belegging van (een deel van) hun vermogen met juist laag risico.

4.23. Wat betreft het door [gedaagden c.s.] gestelde verzuim van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om een tweede hypotheek te doen vestigen op het vastgoed, geldt dat [gedaagden c.s.] niet nader en daarmee onvoldoende hebben onderbouwd dat in dat geval [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] nog een uitkering op hun obligatie hadden kunnen krijgen.

4.24. Hetzelfde geldt voor het verwijt van [gedaagden c.s.] dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen of onvoldoende incassomaatregelen hebben getroffen, reeds door niet te benoemen welke specifieke incassomaatregelen dat dan hadden moeten zijn, en daargelaten nog de onweersproken beslagleggingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op bankrekeningen van Estate Capital in Nederland.

4.25. Ook ter zake van het verwijt van [gedaagden c.s.] dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ten onrechte niet hebben meegewerkt aan verlenging van de obligatieleningen, is onvoldoende onderbouwd dat (mede) hierdoor schade is veroorzaakt. [gedaagden c.s.] hebben hun stellingen op dit punt niet anders onderbouwd dan door verwijzing naar een brief van Phoenix Capital aan [eiser sub 1] van 19 mei 2009, waarin in algemene termen wordt verwezen naar een herstructureringsplan, dat door [eisers c.s.] als “vaag” is afgedaan. Daartegenover had het op de weg van [gedaagden c.s.] gelegen om het verwijt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door dit “plan” van destijds in het geding te brengen en de kans van slagen ervan ten minste aannemelijk te maken, hetgeen zij echter hebben nagelaten. Daar komt bij dat het hierbedoelde verwijt zich moeilijk verdraagt met het hiervoor besproken verwijt van [gedaagden c.s.] dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben nagelaten om (meer) incassomaatregelen te treffen jegens Estate Capital, zoals beslaglegging. Het eigenschuldverweer van [gedaagden c.s.] faalt om al deze redenen ook op dit punt.

4.26. Het verweer dat [gedaagde sub 6] niet in verzuim verkeert en daarom niet schadeplichtig is faalt, omdat – zoals [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] terecht hebben aangevoerd – correcte nakoming van de zorgplicht van [gedaagde sub 6] ná ondertekening van de obligatieovereenkomsten zinledig en daardoor blijvend onmogelijk was geworden. Voor aansprakelijkheid is verzuim aldus niet vereist.

4.27. Het voorgaande betekent dat de vordering sub b zal worden toegewezen jegens [gedaagde sub 6]. De contractuele rente, zoals gevorderd, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Zou [gedaagde sub 6] zich aan haar zorgplicht hebben gehouden, dan zouden de betreffende obligatieovereenkomsten immers in het geheel niet zijn afgesloten, zo houden de stellingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ook in. De wettelijke rente is in beginsel toewijsbaar vanaf de data van betaling door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op de obligaties. [eisers c.s.] noch [gedaagden c.s.] hebben zich daarover uitgelaten. De rechtbank zal daarom uitgaan van de uiterste betaaldata voor beide obligaties, volgens artikelen 3.2 van beide obligatieovereenkomsten, te weten 1 respectievelijk 12 november 2008.

de vordering sub c (obligatie Dexior Financial 10 september 2008)

4.28. Ter zake van de door Dexior Financial aan [eiseres sub 3] uitgegeven obligatie van 10 september 2008 staat vast dat daarover noch ter gelegenheid van een bestuursvergadering een besluit is genomen, noch alle bestuurders van [eiseres sub 3] zich schriftelijk vóór het besluit hebben uitgesproken. Daarmee staat vast, gelet op het bepaalde in artikel 9 leden 5 en 9 van de statuten van [eiseres sub 3], dat hierover geen rechtsgeldig bestuursbesluit is genomen. Gesteld noch gebleken is dat er een voorafgaand bestuursbesluit was genomen waarmee [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 3] tot het aangaan van deze transactie werden gemachtigd. De enkele algemene opmerking van [eiser sub 1] ter comparitie van partijen in de onderhavige procedure dat hij als voorzitter van [eiseres sub 3] misschien onvoldoende toezicht op de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] heeft uitgevoerd en hen teveel vrijheid heeft gelaten, kan niet als blijk van een dergelijke machtiging worden aangemerkt. Aldus hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] bewerkstelligd dat op grond van een onbevoegdelijk door hen namens [eiseres sub 3] aangegane overeenkomst EUR 100.000,00 aan Dexior Financial is betaald. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn hiermee tekortgeschoten in hun bestuurstaak. De uit deze betaling voortvloeiende vordering van [eiseres sub 3] (op grond van onverschuldigde betaling) is onverhaalbaar gebleken.

4.29. Het verweer van [gedaagden c.s.] dat het handelen van [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] hen, ten opzichte van [eiseres sub 3], niet kan worden aangerekend omdat [eiser sub 1] heeft nagelaten om een bestuursvergadering uit te roepen teneinde het aangaan van de betreffende obligatieovereenkomst te kunnen bespreken en daarover te kunnen beslissen (eventueel in weerwil van een eventuele tegenstem van [eiser sub 1], op grond van een 2/3 meerderheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3]), is ongegrond. [eiser sub 1] was immers in het geheel niet op de hoogte van de thans gebleken bedoelingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] bovendien de mogelijkheid hadden om een bestuursvergadering te doen beleggen door middel van een daartoe strekkend verzoek aan voorzitter [eiser sub 1] (artikel 9 lid 1 van de statuten ).

4.30. Het handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] kwalificeert als een ernstig persoonlijk verwijt, op grond waarvan zij jegens [eiseres sub 3] aansprakelijk zijn op voet van artikel 2:9 BW . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] [eiser sub 1] wel hadden geconsulteerd, en hem daarbij naar waarheid over de financiële stand van zaken bij Dexior Financial op dat moment hadden geïnformeerd ([gedaagde sub 3] was toen al via Phoenix Capital indirect (mede)bestuurder van Dexior Financial), deze met de lening zou heb ingestemd, danwel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] daarop in redelijkheid hadden kunnen rekenen. Evenmin is aannemelijk (en het is ook niet gesteld), gelet op de al meer dan 20 jaar durende vertrouwens- en adviesrelatie tussen [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] en het ontbreken van enige noodzaak voor [eiseres sub 3] om deze lening aan te gaan, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] in een eventueel voor dit onderwerp afgedwongen bestuursvergadering [eiser sub 1] daadwerkelijk zouden hebben overstemd, daargelaten nog de complicaties die zouden zijn opgetreden indien [eiser sub 1] zou hebben geweigerd om ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd te zijn (artikel 9 lid 5 van de statuten ) dan wel om ter zake van een eventueel afgedwongen bestuursbesluit [eiseres sub 3] bij de uitvoering daarvan te vertegenwoordigen (artikel 11 van de statuten ).

4.31. Het verweer dat [eiseres sub 3] door stilzwijgen van [eiser sub 1] de obligatieovereenkomst heeft bekrachtigd, faalt. [eisers c.s.] hebben gemotiveerd weersproken dat [eiser sub 1] eerder dan in maart 2009 op de hoogte kwam van de betreffende transactie, en daarop hebben [gedaagden c.s.] niet meer gereageerd. Zij hebben hun standpunt dat [eiser sub 1] eerder dan op dat moment van de transactie op de hoogte was verder ook niet onderbouwd, zodat dit standpunt dient te worden verworpen. [eiser sub 1] heeft na kennisneming van deze transactie direct bezwaar hiertegen gemaakt bij e-mail van 5 maart 2009 aan [gedaagde sub 1]. Reeds hierom kan niet worden gezegd dat [eiseres sub 3] de transactie (stilzwijgend) heeft bekrachtigd.

4.32. Phoenix Capital is niet aansprakelijk te houden voor de schade die [eiseres sub 3] heeft geleden ten gevolge van de gewraakte handelingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3]. Weliswaar kan worden gezegd dat Phoenix Capital indien zij voorafgaand aan de transactie van het ophanden zijn ervan had “geweten”, zich ertoe had dienen in te spannen – uit hoofde van haar hoedanigheid van bestuurder van Dexior Financial, en haar alsdan bestaande wetenschap dat de lening van de zijde van [eiseres sub 3] onbevoegdelijk zou worden aangegaan – om deze te verhinderen, maar gesteld noch gebleken is dat buiten [gedaagde sub 3] nog andere bestuurders van Phoenix Capital van (het ophanden zijn van) de transactie wisten, en evenmin dat ten tijde van de gewraakte transactie [gedaagde sub 3] Phoenix Capital zelfstandig kon vertegenwoordigen. Statutaire vertegenwoordigingsbevoegdheid had hij in elk geval niet, gegeven dat het door [eisers c.s.] in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister met betrekking tot Phoenix Capital van 25 mei 2009 vermeldt dat op grond van de statuten de bestuurders slechts gezamenlijk met andere bestuurders vertegenwoordigingsbevoegd zijn, terwijl volgens datzelfde uittreksel de laatste statutenwijziging dateert van 29 september 2006 (dus vóór de gewraakte transactie). Onder deze omstandigheden kan de enkele kwade wetenschap van [gedaagde sub 3] niet in die zin aan Phoenix Capital worden toegerekend, dat haar kan worden verweten dat zij als bestuurder van Dexior Financial de gewraakte transactie niet heeft verhinderd (of zich daartoe althans niet heeft ingespannen).

4.33. [gedaagde sub 6] is evenmin aansprakelijk te houden. De Stichting beroept zich op een brief van [gedaagde sub 6] van 25 augustus 2006, waarin [gedaagde sub 6] advies geeft over oprichting van [eiseres sub 3], met daarbij het voorstel om tegen een vergoeding van 1% van het beheerd vermogen op jaarbasis, bestuur, beheer en administratie te verzorgen. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres sub 3] aldus, dat dit voorstel door of namens [eiseres sub 3] (na haar oprichting) is aanvaard, dat aldus een opdrachtrelatie tot stand is gekomen tussen [eiseres sub 3] en [gedaagde sub 6], en dat [gedaagde sub 6] door het gewraakte handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van deze opdrachtrelatie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben echter terecht aangevoerd dat niet is onderbouwd dat het voorstel zoals dat was verwoord in de brief van [gedaagde sub 6] van 25 augustus 2006 door [eiseres sub 3] is aanvaard, en dat het tegendeel al is af te leiden uit de omstandigheid dat [gedaagde sub 6], noch trouwens [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 3], ooit enige vergoeding aan [eiseres sub 3] in rekening heeft gebracht. Ook overigens is niet gebleken van een contractuele relatie tussen [eiseres sub 3] en [gedaagde sub 6] ter zake van het (mede)bestuur van [eiseres sub 3] door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3].

4.34. Het verweer dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] niet in verzuim verkeren en daarom niet schadeplichtig zijn faalt ook ter zake van deze vordering, omdat ook te dezer zake correcte nakoming door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] van hun (statutaire) verplichtingen jegens [eiseres sub 3] ná ondertekening van de hier aan de orde zijnde obligatieovereenkomst, althans de betaling, zinledig en daardoor blijvend onmogelijk was geworden. Voor aansprakelijkheid is verzuim aldus niet vereist.

4.35. De aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] is op de voet van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 10 september 2008, nu deze aanvangsdatum door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] niet is betwist, en deze ook de uiterste betaaldatum is voor storting op de obligatie volgens artikel 3.2 van de obligatieovereenkomst.

de vordering sub d (overeenkomst The Phoenix Group van 30 oktober 2008)

4.36. De overeenkomst The Phoenix Group van 30 oktober 2008 bepaalt dat [eiser sub 1] als participant deel zal nemen in het kapitaal van The Phoenix Group door middel van “7% Preferente Aandelen”, waarbij als “deelnamebedrag” wordt vermeld een bedrag van EUR 500.000,00, en dat de participant zich door ondertekening verplicht om deel te nemen in het kapitaal van The Phoenix Group. De overeenkomst vermeldt niet of deze ertoe strekt dat de aandelen voor nominaal het deelnamebedrag worden uitgegeven, dan wel een geringer nominaal bedrag (waarbij het deelnamebedrag voor het overige geldt als agio). Ook het businessplan van The Phoenix Group vermeldt hierover niets. Dat vermeldt overigens wel dat de daarin bedoelde uit te geven preferente aandelen geen stemrecht toekomt (wat zonder certificering evenwel niet mogelijk is).

4.37. [gedaagden c.s.] hebben bij repliek het standpunt ingenomen dat het in de overeenkomst aangeduide aandeel (ofschoon de overeenkomst in meervoud spreekt van aandelen) niet ziet op een aandeel of certificaat in het kapitaal van The Phoenix Group, en de houders (meervoud dus) ervan (ofschoon de overeenkomst slechts [eiser sub 1] als – enkele – participant aanduidt) ook geen vergader- of stemrechten geeft. Dit standpunt strekt er klaarblijkelijk toe dat de overeenkomst er in het geheel niet toe verplicht dat een of meer aandelen worden uitgegeven, maar eerder een instrument dat vergelijkbaar is met een (achtergestelde?) obligatie. Deze stellingname is niet te rijmen met de tekst van de overeenkomst, die immers in alle opzichten duidt op daadwerkelijke uitgifte van aandelen in het kapitaal van The Phoenix Group. Ook de nadien op verzoek van The Phoenix Group opgestelde notariële concept-akte tot uitgifte van een aandeel (EUR 1,00 nominaal) in het kapitaal van The Phoenix Group, strookt niet met het hiervoor weergegeven standpunt van [gedaagden c.s.], en evenmin trouwens met het businessplan van The Phoenix Group, dat uitgaat van “aandelen zonder stemrecht”. Reeds om deze redenen moet worden gezegd dat er – in het licht van de standpunten van partijen – geen duidelijkheid bestaat over hetgeen waartoe de overeenkomst strekt.

4.38. Zelfs echter indien uitsluitend naar de tekst van de overeenkomst wordt gekeken, kan niet worden gezegd dat daarin met voldoende bepaaldheid is omschreven wat nou het onderwerp ervan is, gegeven het ontbreken van aanduiding van de nominale waarde van de deelname in het kapitaal van The Phoenix Group, hetgeen beslissend is voor de relatieve waarde van de aan de aandelen verbonden stemrechten.

4.39. Het voorgaande betekent dat de in dit vonnis als “overeenkomst” aangeduide document, niet kan worden aangemerkt als verbintenisscheppende overeenkomst in de zin der wet. De vordering tegen The Phoenix Group tot restitutie van het door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gestorte bedrag is dan ook ten titel van onverschuldigde betaling toewijsbaar.

4.40. Op de hiervoor vermelde grondslag zijn andere door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aansprakelijk gestelde partijen dan The Phoenix Group niet aansprakelijk te houden.

4.41. Aan de vordering tot nietigverklaring of vernietiging van de overeenkomst wegens strijd met artikel 2:207 c BW, dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden wordt niet toegekomen omdat deze slechts subsidiair zijn ingesteld. De vordering op deze grondslagen zou ook niet toewijsbaar zijn omdat al deze grondslagen het overigens – deze grondslagen weggedacht – bestaan van een verbintenisscheppende overeenkomst veronderstellen. Daarvan is nu juist, gelet op het voorgaande, geen sprake. Niettemin dient de rechtbank te onderzoeken of de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in verband met deze grondslagen ingenomen feitelijke stellingen kunnen leiden tot veroordeling tot schadevergoeding van anderen dan The Phoenix Group, zoals gevorderd.

4.42. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat voldoende aannemelijk is geworden, met name op grond van de eigen stellingen van [gedaagden c.s.] dienaangaande, dat The Phoenix Group niet in staat is om aan haar verplichting tot restitutie van de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betaalde EUR 500.000,00 te voldoen. [gedaagden c.s.] stellen dat het stilliggen van de onderneming van The Phoenix Group – met als consequentie dat zij niet aan haar restitutieplicht kan voldoen – het gevolg is van de juridische acties en beslagleggingen van [eisers c.s.], maar dat doet er niet aan af dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geacht moeten worden nu schade te lijden in verband met hun litigieuze transactie met The Phoenix Group. Daar komt bij dat deze juridische acties weliswaar zijn ingesteld door [eisers c.s.], maar uiteindelijk moeten worden teruggevoerd op – grotendeels terechte – verwijten van [eisers c.s.] mede aan [gedaagde sub 1], Delancey en The Phoenix Group zelf.

4.43. Als eerste dient te worden onderzocht of in dit verband [gedaagde sub 1] en Delancey aansprakelijk kunnen worden gehouden voor die schade. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat [gedaagde sub 1] – volgens de eigen stellingen van [gedaagden c.s.] – in twee hoedanigheden was betrokken bij de transactie: als adviseur en (indirect) bestuurder van [gedaagde sub 6], in welke hoedanigheid hij de transactie aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] adviseerde, en als bestuurder – via Delancey – van The Phoenix Group, in welke hoedanigheid hij de overeenkomst namens The Phoenix Group uiteindelijk aanging.

4.44. De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of [gedaagde sub 1] en Delancey aansprakelijk zijn te houden uit hoofde van hun hoedanigheden van bestuurder en indirect bestuurder van The Phoenix Group. Daarbij dient de wetenschap van [gedaagde sub 1] in relatie tot [gedaagde sub 6] aan hem te worden toegerekend ook in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van The Phoenix Group. Die wetenschap van [gedaagde sub 1] bestond enerzijds hieruit, dat [eiser sub 1] hem op 27 oktober 2008 een e-mail had gestuurd – nadat [gedaagde sub 1] hem al de mogelijkheid had aangedragen om te beleggen in The Phoenix Group –, waarin hij schreef dat hij een groter deel van het vermogen van hemzelf en [eiseres sub 2] liquide wilde maken om dat risicomijdend en zonder vermogensgroeidoelstelling te beleggen (hiervoor, 2.7). Anderzijds kon het, volgens de eigen stellingen van [gedaagden c.s.], tot de “groeistrategie” van The Phoenix Group worden gerekend om het gehele door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gefourneerde bedrag van EUR 500.000,00, direct aan te wenden voor belegging in Dexior Financial. De eerste vraag die hierbij opkomt is hoe deze groeistrategie zich verhoudt tot de door [eiser sub 1] op 27 oktober 2008 aan [gedaagde sub 1] kenbaar gemaakte gewenste vermogensstrategie. En voor het geval dat daarin een (ook voor [gedaagde sub 1] kenbare) relevante discrepantie zou moeten worden aangenomen, zou een tweede vraag zijn of [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niettemin ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en/of het moment van betalen, op de hoogte waren of hadden moeten zijn van deze discrepantie.

4.45. Naar het oordeel van de rechtbank moet inderdaad een relevante discrepantie worden aangenomen tussen de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] blijkens de e-mail van [eiser sub 1] van 27 oktober 2008 gewenste vermogensstrategie (geen vermogensgroeidoelstelling) enerzijds en de “groeistrategie” van The Phoenix Group anderzijds. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de lening van The Phoenix Group aan Dexior Financial van 19 november 2008 van EUR 500.000,00, blijkens de hiervoor in 2.18-2.20 genoemde omstandigheden, op dat moment extreem risicovol was, en dat dat voor The Phoenix Group op dat moment ook kenbaar was ([gedaagde sub 3] was op dat moment indirect bestuurder van zowel The Phoenix Group als Dexior Financial). De positie van Dexior Financial was op dat moment kennelijk aldus, dat de investeringen Pedini en Company Suits op omvallen stonden, tezamen met het reeds failliete Dexior Canada goed voor meer dan de helft van de totale portefeuille van Dexior Financial (gemeten naar 30 juni 2008, volgens eigen gegevens van Dexior Financial). Naast de nood die bij Dexior Financial werd geschapen door de liquiditeitsbehoefte van de tot haar portefeuille behorende ondernemingen, bleef dan nog staan de verplichting tot uitkering van de hoge “rendementen” aan de obligatiehouders (oplopend 9-16% of hoger), dan wel de nog weer bezwarender rentebetalingen en/of aflossing op de lening die voor dat doel in het verleden was afgesloten (EUR 2 miljoen, 10% rente op maandbasis). Daar kwam bij dat, volgens de stellingen van [gedaagden c.s.], eind oktober 2008 juist Theodoor Gilissen Bankiers was afgehaakt voor een voorgenomen althans besproken investering in Dexior Financial, hetgeen, volgens [gedaagden c.s.] zelf, betekende dat ofschoon toen nog niet “vast stond” dat Dexior Financial zou omvallen, het toen voor Dexior Financial wel een “kantelmoment” was. Het behoorde kennelijk tot de bedrijfsstrategie van The Phoenix Group om ook op dat moment nog in Dexior Financial te investeren, terwijl deze overigens in verzuim verkeerde met betrekking tot de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op 10 september 2008 namens [eiseres sub 3] aangegane lening van EUR 100.000,00 (die op 1 november 2008 had moeten zijn afgelost).

4.46. Volgens het businessplan van The Phoenix Group van oktober 2008 bedroeg het geprognosticeerde balanstotaal per eind 2008 EUR 640.000,00 en het eigen vermogen EUR 444.000,00 (zonder de investering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]). Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat dat reëele cijfers waren, en verder ermee rekening houdend dat [gedaagde sub 1] zich er op dat moment niet van bewust was dat de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te verschaffen gelden niet kwalificeerden als kapitaalinleg (vlg. hiervoor, 3.36-3.38) en dat hem daarvan ook geen ernstig persoonlijk verwijt treft, kwam de investering van EUR 500.000,00 in Dexior Financial dus neer op een extreem risicovolle investering – in zijn perspectief, waarin de EUR 500.000,00 van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kapitaal en geen schuld van The Phoenix Group was – van ongeveer de helft van het eigen vermogen, en iets minder dan de helft van het balanstotaal van The Phoenix Group. Het behoorde volgens de stellingen van [gedaagden c.s.] kennelijk tot de strategie van The Phoenix Group om dergelijke relatief grote risico’s te nemen. Verwezenlijking van het aan de lening aan Dexior Financial verbonden risico van niet-terugbetaling zou tot een verliespost van een gelijk bedrag leiden, en volgens de prognose 2008 dan tot een saldo van een kleine EUR 400.000,00 verlies voor The Phoenix Group. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is aannemelijk dat dat ook significante impact zou hebben gehad op de daadwerkelijke mogelijkheid voor The Phoenix Group om conform het businessplan in 2009 nog EUR 2,5 miljoen kapitaal aan te trekken, voor zover dat al zonder zo’n verlies een reëele mogelijkheid was, en dus op de “groeistrategie” als zodanig. In alle opzichten was The Phoenix Group voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dus een zeer risicovolle investering.

4.47. Dit alles was voor [gedaagde sub 1] kenbaar. Dit geldt niet alleen voor de “groeistrategie” van The Phoenix Group als zodanig, maar vooral ook voor het zeer hoge risico dat aan de – binnen die strategie passende – obligatielening aan Dexior Financial was verbonden. Weliswaar was [gedaagde sub 1] op dat moment zelf niet direct (of indirect) bestuurder van Dexior Financial, zijn compagnon [gedaagde sub 3] was dat wel, en [gedaagde sub 1] zelf had volgens het rapport van de curator bovendien bij de meerderheid van de participaties van beleggers in Dexior Financial bemiddeld. Voor zover [gedaagde sub 1] niet zelf op de hoogte was, had het op zijn weg gelegen om zich ter zake adequaat bij [gedaagde sub 3] (of anderszins) te informeren. Overigens heeft [gedaagde sub 1] op geen enkele wijze aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de in de onderhavige procedure gestelde en gebleken feiten met betrekking tot Dexior Financial, dan wel dat hijzelf hierover onjuist zou zijn ingelicht.

4.48. De volgende vraag is, als gezegd, of [eiser sub 1] of [eiseres sub 2] het werkelijke risicoprofiel van The Phoenix Group kenden of hadden moeten kennen ten tijde van de overeenkomst of de betaling. Dat [eiser sub 1] of [eiseres sub 2] zich hiervan daadwerkelijk bewust was is onvoldoende aannemelijk, gegeven reeds de e-mail van [eiser sub 1] van 27 oktober 2008. Zij waren op die momenten – onweersproken – ook niet op de hoogte van de actuele deplorabele toestand van Dexior Financial en in dat verband de grote risicobereidheid, op dat moment, van The Phoenix Group. Evenmin kan dit worden afgeleid uit het businessplan van The Phoenix Group, waarvan onweersproken is gesteld dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] daarvan ten tijde van hun investering slechts de eerste 7 pagina’s hadden ontvangen. Uit de beschrijving op p. 5 van het businessplan, van de missie, de bedrijfsfilosofie en de kernactiviteiten van The Phoenix Group (hiervoor, 2.21), is slechts af te leiden dat The Phoenix Group financiële diensten aan derden aanbiedt. Uit de op p. 5 van het businessplan weergegeven tekst (hiervoor, 2.22) valt voornamelijk af te leiden dat aan derden participaties in vastgoedprojecten en private equity worden aangeboden, en blijkt terloops wel van eigen participaties, maar er is verder niets uit af te leiden omtrent de (relatieve) omvang en risicoprofielen van die eigen deelnemingen – met name niet dat de bedrijfsstrategie mede inhield dat grote bedragen uit eigen middelen extreem risicovol zouden worden geïnvesteerd (zoals de lening aan Dexior Financial van 19 november 2008). Dat het om zo een hoog risicoprofiel zou gaan, was voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] evenmin af te leiden uit het aangeboden winstrecht (7%). Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat [eiser sub 1] of [eiseres sub 2] ten tijde van de overeenkomst of de betaling wist of moest weten dat het risicoprofiel van The Phoenix Group significant afweek van de door [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 1] kort voordien kenbaar gemaakte wensen omtrent de door en voor hem en [eiseres sub 2] te voeren vermogensstrategie.

4.49. Het verweer van [gedaagden c.s.] dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in oktober 2008 nog had geadviseerd om in aandelen te blijven, is ook hier irrelevant. Het gaat erom dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] heeft geadviseerd over en betrokken bij een investering met een zeer hoog risico, zonder hen adequaat te informeren, terwijl [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op zoek waren naar een belegging van (een deel van) hun vermogen met zo min mogelijk risico (en ook zonder vermogensgroeidoelstelling).

4.50. Het lag op de weg van [gedaagde sub 1], als (handelend) (indirect) bestuurder van The Phoenix Group, om [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te behoeden voor het aangaan van deze investering die in werkelijkheid zo ernstig afweek van het door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gewenste beleggingsprofiel, althans hen voorafgaand aan die investering behoorlijk omtrent het risicoprofiel van The Phoenix Group te informeren. Doordat [gedaagde sub 1] dit heeft nagelaten, heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. Tegen de achtergrond van de e-mail van [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 1] van 27 oktober 2008 is voldoende aannemelijk dat wanneer [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] correct zouden zijn voorgelicht over The Phoenix Group, zij de betreffende investering niet zouden zijn aangegaan. Het feitelijk onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] dient primair mede te worden toegerekend aan The Phoenix Group, omdat het gaat om verzaakte informatieplichten- waarschuwingsplichten van [gedaagde sub 1] ter gelegenheid van het door hem namens The Phoenix Group aangaan van de litigieuze overeenkomst. (Toerekening aan [gedaagde sub 6] behoeft geen onderzoek, nu de hier aan de orde zijnde vordering niet primair mede tegen [gedaagde sub 6] is ingesteld.) Ter zake treft [gedaagde sub 1] en Delancey echter een ernstig persoonlijk verwijt. De rechtbank weegt hierbij mee dat het in dit geval ging om een investering in het bedrijf waarvan [gedaagde sub 1] zelf – via Delancey – voor 50% aandeelhouder was, hetgeen [gedaagde sub 1] tot nog meer dan normale prudentie had moeten nopen. Verder is voldoende aannemelijk dat The Phoenix Group geen of onvoldoende verhaal biedt (hiervoor, 4.42), hetgeen voor [gedaagde sub 1] voorzienbaar moest zijn. Op deze grond zijn Delancey en [gedaagde sub 1] (artikel 2:11 BW) ter zake van de daaruit voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voortvloeiende schade aansprakelijk te houden. Die schade bedraagt EUR 500.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2008 (de dag van betaling). De aansprakelijkheid van The Phoenix Group, Delancey en [gedaagde sub 1] is op voet van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk.

4.51. De hier bedoelde aansprakelijkheid van The Phoenix Group, Delancey en [gedaagde sub 1] kan niet worden toegerekend aan Deelerwoud Beheer of [gedaagde sub 3]. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 3] (of anderszins Deelerwoud Beheer) destijds, voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst en de betaling, op de hoogte is geweest van de advisering door [gedaagde sub 1], en de mededelingen van [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 1] over de door hem en [eiseres sub 2] gewenste vermogensstrategie. In dit verband noch anderszins is Deelerwoud Beheer of [gedaagde sub 3] aansprakelijk te houden.

matiging

4.52. [gedaagden c.s.] baseren hun beroep op matiging op de door hen gestelde – en door

[eisers c.s.] op zichzelf niet betwiste – omstandigheid dat [gedaagde sub 6] terzake van de gewraakte beleggingen in Dexior Financial en Estate Capital slechts “enkele tienduizenden” euro's commissie heeft ontvangen. Volgens [gedaagden c.s.] hebben zij overigens geen voordeel genoten van de gewraakte transacties. Genoemd bedrag aan commissie staat volgens [gedaagden c.s.] in geen redelijke verhouding tot het bedrag waarvoor zij door [eisers c.s.] aansprakelijk worden gesteld.

4.53. De gestelde grond van (grote) discrepantie tussen “voordeel” (commissies) en “nadeel” (aansprakelijkheid) is in het onderhavige geval zonder nadere toelichting – die ontbreekt – onvoldoende zwaarwegend voor matiging. Daar komt bij dat [gedaagden c.s.] naast het rechtstreekse financieel belang van de commissies voor [gedaagde sub 6], nog indirecte belangen hadden bij de gewraakte adviseringen inzake althans The Phoenix Group en Dexior Financial. Wat betreft The Phoenix Group: [gedaagde sub 1] was daarvan via Delancey 50% aandeelhouder. Wat betreft Dexior Financial: in die vennootschap was Phoenix Capital aandeelhouder, en daarvan was The Phoenix Group weer 50% aandeelhouder.

4.54. Overige gronden voor matiging zijn gesteld noch gebleken. [gedaagden c.s.] hebben nog wel gesteld – in verband met hun verzet tegen de door [eisers c.s.] gevorderde uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van het vonnis – dat bij honorering van de aanspraken van [eisers c.s.] (en tenuitvoerlegging van het betreffende vonnis) hun faillissementen zullen volgen, maar deze stelling hebben zij op geen enkele wijze onderbouwd, zodat deze (bloot) gestelde omstandigheid behoudens wat betreft The Phoenix Group, voor het beroep op matiging niet in aanmerking behoeft te worden genomen. Wat The Phoenix Group betreft is een eventueel faillissement ten gevolge van toewijzing van de tegen haar ingestelde vordering, geen reden om deze te matigen.

uitvoerbaarverklaring bij voorraad

4.55. Dat faillissementen zullen volgen in geval van tenuitvoerlegging van het vonnis is als gezegd, behoudens wat The Phoenix Group betreft, niet onderbouwd. En wat The Phoenix Group betreft is een eventueel faillissement ten gevolge van bij-voorraad-uitvoerbaarverklaring van het vonnis, geen reden om deze uitvoerbaarverklaring te weigeren. Verder is gesteld noch gebleken dat er een restitutierisico zou zijn, of een risico dat eventuele schade ten gevolge van (onrechtmatige) tenuitvoerlegging niet verhaalbaar zou zijn. Er is daarom geen reden om de gevraagde uitvoerbaarverklaring-bij-voorraad te weigeren.

kosten

4.56. [eisers c.s.] vorderen [gedaagden c.s.] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar voor zover de beslagen zijn gelegd ter verzekering van vorderingen die met dit vonnis geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, en voor zover de beslagstukken zijn overgelegd. De beslagkosten worden begroot op EUR 1.938,03 voor verschotten en EUR 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 3.211,00).

4.57. [gedaagde sub 1], Delancey, [gedaagde sub 3], The Phoenix Group en [gedaagde sub 6] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eisers c.s.] op basis van het toegewezen bedrag op:

- dagvaarding EUR 360,56

- griffierecht 4.326,00

- salaris advocaat 17.660,50 (5,5 punten × tarief EUR 3.211,00)

Totaal EUR 22.347,06

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. veroordeelt [gedaagde sub 6] om aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van EUR 420.000,00 (vierhonderdtwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over EUR 250.000,00 (tweehonderdvijftigduizend euro) vanaf 1 november 2008 en over EUR 170.000,00 (honderdzeventigduizend euro) vanaf 12 november 2008 tot de dag van volledige betaling,

5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres sub 3] te betalen een bedrag van EUR 100.000,00 (honderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 10 september 2008 tot de dag van volledige betaling,

5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1], Delancey en The Phoenix Group hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van EUR 500.000,00 (vijfhonderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 november 2008 tot de dag van volledige betaling,

5.4. veroordeelt [gedaagde sub 1], Delancey, [gedaagde sub 3], The Phoenix Group en [gedaagde sub 6] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 5.149,03,

5.5. veroordeelt [gedaagde sub 1], Delancey, [gedaagde sub 3], The Phoenix Group en [gedaagde sub 6] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op EUR 22.347,06,

5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter, mr. J.K.J. van den Boom en mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.

JWF


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature