Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/2553
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2011
inzake
[verzoeker],
te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. G.H. In 't Veld,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo,
verweerder,
gemachtigde mr. G. Kamminga.
Procesverloop
Op 29 april 2011 heeft verzoeker namens zijn dochter [dochter] een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer voor het schooljaar 2011-2012 en meer in het bijzonder voor aangepast vervoer in natura.
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft verweerder aan verzoeker een vergoeding van € 1.161,00 toegekend voor het leerlingenvervoer. Het betreft een vergoeding voor het openbaar vervoer met begeleiding.
Tegen dit besluit heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 27 juli 2011 heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de huidige vervoersvoorziening, zijnde taxivervoer, voor [dochter] wordt verlengd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 augustus 2011, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. [dochter] is een meisje van elf jaar met een algehele ontwikkelingsachterstand en een lage intelligentie. Zij woont bij haar ouders in [plaats] en is aangewezen op een school voor speciaal onderwijs. Zij volgt speciaal onderwijs aan De Antoon van Dijkschool, te Helmond. Voor haar is deze school de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Voorgaande schooljaren werd [dochter] met aangepast (taxi)vervoer naar school gebracht.
3. Verzoeker en zijn echtgenote hebben beiden een baan. Zij hebben samen nog een dochter van acht jaar, die regulier onderwijs volgt.
4. Ten behoeve van [dochter] is een vervoersindicatie opgesteld (hierna: vervoersindicatie). Deze indicatie is gesteld op reizen met openbaar vervoer met begeleiding voor de periode van acht jaar.
5. Verweerder heeft zijn besluit tot het toekennen van een vergoeding van € 1.161,00 voor het leerlingenvervoer in plaats van het door verzoeker gevraagde vervoer in natura gebaseerd op de vervoersindicatie.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door verzoeker ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Volgens verweerder is de toekenning van openbaar vervoer met begeleiding een passende voorziening en is de hardheidsclausule niet van toepassing. Het toegekende vervoersbudget is overeenkomstig de Verordening leerlingenvervoer van verweerders gemeente (hierna: de Verordening) gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer over de afstand tussen de woning en De Antoon van Dijkschool, aldus verweerder.
7. Verzoeker kan zich niet met dit standpunt verenigen en heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
8. Op 22 augustus 2011 begint voor [dochter] het nieuwe schooljaar. Verzoeker en zijn echtgenote kunnen [dochter] niet met het openbaar vervoer naar haar school begeleiden. Zij hebben beiden een baan en ook hun andere dochter moet naar school worden gebracht. Andere deskundige begeleiding om [dochter] naar school te brengen is er niet. Om die reden verzoeken zij om vervoer van [dochter] in natura, namelijk taxivervoer.
9. Volgens verzoeker is de vervoersindicatie ondeugdelijk uitgevoerd en om die reden onjuist. Het bestreden besluit is hierop voor een belangrijk deel gebaseerd, zodat ook dit besluit ondeugdelijk en onjuist is. De indicatieadviseur heeft zich enkel beperkt tot bestudering van enige delen van verslagen, memo’s en notities van de twee scholen waar [dochter] onderwijs heeft gevolgd. De stelling dat op basis van eigen onderzoek, observatie en medische gegevens het advies is gegeven is onjuist, nu de indicatieadviseur geen enkele medische rapportage heeft bestudeerd en geen enkele medicus heeft geraadpleegd. Evenzo heeft de indicatieadviseur geen medisch onderzoek verricht. De indicatieadviseur heeft drie eisen gesteld aan de begeleiding, namelijk vertrouwd voor [dochter], op de hoogte zijn van haar beperkingen en adequaat omgaan met haar beperkingen. Verzoeker heeft de adviseur meegedeeld dat deskundige begeleiding noodzakelijk is. In de eindconclusie van de vervoersindicatie worden voormelde drie eisen niet meer aangetroffen. Ook de deskundigheidseis van verzoeker wordt niet meer genoemd. In tegenstelling tot wat in de vervoersindicatie staat vermeld zijn verzoeker en zijn echtgenote het absoluut oneens met het advies. Zij hebben nimmer een verklaring voor akkoord dan wel een ondertekening voor akkoord gegeven. De enige mogelijke begeleiders zouden alleen verzoeker en zijn echtgenote zijn, aangezien zij voldoen aan evenbedoelde eisen. Overigens kunnen ook andere familieleden om andere redenen de begeleiding niet verzorgen.
10. Voorts is volgens verzoeker het door verweerder bij het besluit gevoegde reisschema onredelijk. De overstap op de heenreis is onzeker. Ook heeft verweerder nagelaten een schema op te stellen voor de terugreis. Overigens ziet een dergelijk schema er eveneens dramatisch uit. Voor de begeleiding is het reisschema onrealistisch. Begeleiding per dag duurt minstens vijf uur. Nu het openbaar vervoer met begeleiding voor [dochter] niet haalbaar is, kan, indien het besluit in stand blijft niet worden voldaan aan de leerplicht voor [dochter].
11. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder eerst heeft besloten de vergoeding na aanvang van de school uit te betalen, zodat het nakomen van de leerplicht praktisch onmogelijk is aangezien de te late betaling van de reiskostenvergoeding verzoeker in financiële problemen brengt.
12. Het wettelijk kader luidt als volgt.
13. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
Ingevolge het vierde lid voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.
14. Ingevolge artikel 9 van de Verordening kan het college één van de drie vormen van vervoersvoorzieningen verstrekken aan ouders voor leerlingen van scholen voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en gehandicapte leerlingen van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs:
a. een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening;
b. een vervoersbudget waarbij gebruik wordt gemaakt van het aangepast vervoer dat door de gemeente Geldrop-Mierlo is geselecteerd;
c. een vervoersvoorziening in natura ten aanzien van aangepast vervoer in de vorm van een (taxi)busje.
15. Ingevolge artikel 21 van de Verordening verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan vier kilometer bedraagt.
16. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Verordening bekostigt het college, als er recht bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 21, tevens de daarin bedoelde kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider (heen en terug), indien de leerling jonger dan twaalf jaar is of de vervoersindicatie de noodzakelijkheid van begeleiding aangeeft.
17. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Verordening verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, als voldaan wordt aan het afstandscriterium van vier kilometer zoals bepaald in artikel 21, en:
a. de leerling, naar het oordeel van het college niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken, of:
b. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer met een enkele reis naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of:
c. openbaar vervoer ontbreekt.
Ingevolge het tweede lid van artikel 23 moet het college, indien het de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, bij de beschikking de afgegeven vervoersindicatie betrekken.
18. Ingevolge artikel 30 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
19. Uit de algemene toelichting op de Verordening blijkt dat de gemeente Geldrop-Mierlo heeft gekozen voor een leerlingenvervoerbeleid waarin zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en cliëntgerichtheid centraal staan en waarbij het vervoersbudget zorgt voor het bieden van maatwerk. Centraal uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft liggen. Om te kunnen bepalen welk vervoer passend is, wordt voor ieder kind een vervoersindicatie gesteld. Bij deze indicatiestelling wordt bekeken wat de mogelijkheden van een kind zijn en hoe deze zich ontwikkelen. Dit betekent dat de duur van de indicatie afhangt van de vooruitzichten op verandering in de situatie. Het college kan - als er zwaarwegende redenen zijn - afwijken van deze indicatie.
20. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
21. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
22. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het belang van verzoeker bij het treffen van die voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
23. Naar voorlopig oordeel bestaat in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor de conclusie dat verweerder het bestreden besluit niet op de vervoersindicatie mocht baseren. Weliswaar heeft verzoeker aangevoerd dat de vervoersindicatie dan wel het daaraan ten grondslag liggende onderzoek onvolledig is en heeft verweerder ook erkend dat niet alle medische gegevens van [dochter] bij het advies zijn betrokken, maar daar staat tegenover dat de betrokken indicatiesteller desgevraagd aan verweerder heeft bevestigd dat op basis van de beschikbare gegevens tot het gegeven advies kon worden gekomen. Voorts heeft verzoeker ook thans geen medische gegevens of andere verklaringen overgelegd van deskundigen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de vervoersindicatie onjuist is en meer in het bijzonder dat [dochter] niet in staat is onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen. Overigens heeft verzoeker ter zitting verklaard dat er geen medische rapporten zijn over [dochter]. Het betoog van verzoeker dat in de vervoersindicatie geen rekening is gehouden met noodzakelijke deskundige begeleiding van [dochter], treft geen doel. In de vervoersindicatie staat dat essentieel is dat de begeleiding vertrouwd is voor [dochter] en de begeleiding op de hoogte is van haar beperkingen en daar adequaat mee om kan gaan. In zoverre is onderkend dat sprake moet zijn van deskundige begeleiding.
24. Uitgaande van de vervoersindicatie heeft verweerder zich terecht op standpunt kunnen stellen dat [dochter] in staat kan worden geacht onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen. Voorts heeft verweerder onweersproken uiteengezet dat de reistijd voor zowel de heen- als de terugreis binnen de in artikel 23 van de Verordening gestelde anderhalf uur blijft.
25. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder op grond van artikel 23, eerste lid, van de Verordening niet gehouden was het door verzoeker gevraagde vervoer in natura te verstrekken.
26. In hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 30 van de Verordening had moeten toepassen. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 januari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJN: BL0738 en BL0714) is het uitgangspunt dat het in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort om zorg te dragen voor de begeleiding van hun kinderen. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gezinsomstandigheden die in betekenende mate verschillen van die, die vele andere gezinnen op het punt van het begeleiden van de kinderen naar en van school ondervinden, of anderszins sprake is van een bijzonder geval, op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van de Verordening. Dat verzoeker en zijn echtgenote in verband met de aanwezigheid van nog een (achtjarige) dochter en hun werkzaamheden niet in staat zijn [dochter] te begeleiden, is daartoe niet voldoende. Van ouders mag in dit soort gevallen worden verwacht dat zij zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen en in voorkomend geval aantonen dat die mogelijkheid niet aanwezig is.
27. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat de vervoerskostenvergoeding deze week zal worden uitbetaald. Het betoog van verzoeker dat hij door het te laat uitbetalen van de vervoerskostenvergoeding in de financiële problemen komt, behoeft in onderhavige procedure dus geen bespreking meer.
28. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder de door verzoeker ingediende aanvraag voor aangepast vervoer in natura terecht heeft geweigerd.
29. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal dus worden afgewezen.
30. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of om te bepalen dat aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht moet worden vergoed.
31. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Otag-Kosman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2011.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: