Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 4203 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [plaatsnaam], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 augustus 2010 (bestreden besluit), inzake het toepassen van spoedeisende bestuursdwang en het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 mei 2011, waarbij aanwezig waren eiser, vergezeld van zijn dochter, en namens verweerder [naam persoon] en [naam persoon].
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met twee weken verlengd.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 april 2010 is bij controle door een gemeentelijk toezichthouder in de woning, plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente Breda sectie B, nummer 894, meer in het bijzonder in de woonkamer en in de slaapkamer van deze woning, een volledig ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, voorzien van assimilatielampen, afzuiging en koolstoffilters. In verband met gevaar voor kortsluiting en brand heeft verweerder op 13 april 2010 feitelijk bestuursdwang toegepast, waarbij de hennepkwekerij is ontmanteld en de daaraan gerelateerde zaken uit de woning zijn verwijderd en afgevoerd. Verweerder heeft een en ander op schrift gesteld op 7 juni 2010 (primair besluit) en heeft daarbij aangegeven, dat de kosten op eiser zullen worden verhaald.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en heeft hij het primaire besluit in stand gelaten.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Ook de energierekening heeft niet op de aanwezigheid van een hennepkwekerij gewezen. Naar aanleiding van een melding van zijn zoon van een vreemde lucht, is de hennepkwekerij ontruimd.
2.3 Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt op grond van artikel 125, tweede lid, uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In artikel 5:31, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald, dat een bestuursorgaan, dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen kan besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan op grond van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
2.4 Artikel 1b, tweede lid, sub a van de Woningwet (Wonw) (zoals dat gold ten tijde in geding) verbiedt om een bestaand gebouw in staat te brengen, te laten komen of te houden, die niet voldoet aan het Bouwbesluit.
Artikel 7b, tweede lid, sub a, van de Wonw verbiedt een bouwwerk of standplaats te gebruiken of te laten ge-bruiken, anders dan in overeenstemming met de op gebruik van toepassing zijnde voorschriften uit de gemeente-lijke bouwverordening.
In artikel 2.52, eerste lid, van het Bouwbesluit is bepaald, dat een bestaand bouwwerk een veilige voorziening voor elektriciteit heeft.
Ingevolge artikel 7.3.2 van de Bouwverordening 2007 van de gemeente Breda (de Bouwverordening) is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken waardoor:
a. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
b. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt ver-spreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
c. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.
Artikel 2.1.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken bepaalt, dat een voorziening voor elek- triciteit als bedoeld in artikel 2.7 van het Bouwbesluit 2003 niet wordt gebruikt op een wijze die gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.
Ingevolge artikel 2.9.1 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt;
b. melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;
c. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, of
d. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door een gemeentelijk toezichthouder naar aanleiding van een onderzoek op 13 april 2010. Het onderzoek is verricht door de desbetreffende toezichthouder en een medewerker van Enexis. De medewerker van Enexis heeft geconstateerd, dat de elektrische bekabeling in de kwekerij ondeugdelijk en ondeskundig is aangelegd, dat er een grote kans op kortsluiting was en dat er daardoor sprake was van een brandgevaarlijke situatie. Dat oordeel is door eiser niet betwist. Verweerder moet dan ook in zoverre bevoegd worden geacht om over te gaan tot het toepassen van (spoedeisende) bestuursdwang.
2.6 De rechtbank dient te beoordelen of eiser als eigenaar van het pand [adres] te [plaatsnaam] door verweerder terecht als overtreder is aangemerkt en of de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang om die reden voor zijn rekening mag komen.
In de lijn van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((AbRS) o.a. 19 december 2007, LJ-nummer BC0554) dient te worden geoordeeld, dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat eiser overtreder was van de hiervoor genoemde artikelen uit de Woningwet , het Bouwbesluit 2003, de Bouwverordening en het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en om de daartoe vereiste feiten vast te stellen. Uit de jurisprudentie van de AbRS (o.a. 25 juni 2008, LJ-nummer BD5358) volgt voorts dat een eigenaar als overtreder kan worden aangemerkt in het geval hij een niet-professionele verhuurder is, die wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat de door hem verhuurde woning als hennepkwekerij werd gebruikt. Vaststaat dat eiser geen professionele verhuurder is.
Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij niet wist danwel redelijkerwijs had kunnen weten, dat de door hem verhuurde bovenwoning als hennepkwekerij werd gebruikt. De rechtbank heeft daarbij de volgende – door verweerder niet betwiste – omstandigheden van doorslaggevende betekenis geacht. In de gedingstukken is vermeld, en zo heeft eiser ter zitting ook toegelicht, dat bij eerdere bezoeken aan de in geding zijnde bovenwoning niet is gebleken van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Ook aan de energierekeningen was op dat moment volgens eiser nog niets te zien. Enkele maanden voor het onderzoek is hij voor het laatst in de in geding zijnde bovenwoning geweest en heeft hij er een nieuw dakraam geplaatst, waarbij er volgens eiser nog geen spoor was van een hennepkwekerij. Kort daarna is hij op vakantie gegaan. In die periode heeft zijn zoon, woonachtig in de naastgelegen woning [adres], waargenomen als verhuurder. Nadat de zoon van eiser een wietlucht heeft geroken, heeft hij de politie gewaarschuwd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder zijn onderzoek opgestart.
Naar het oordeel van de rechtbank kan van een verhuurder in redelijkheid niet meer worden verwacht, dan het-geen hiervoor is weergegeven. Bij de eerste vermoedens van de aanwezigheid van hennepkwekerij, heeft de zoon van eiser – in de hoedanigheid van waarnemend verhuurder – de politie gewaarschuwd, in de veronderstelling dat het niet verantwoord zou zijn om op eigen houtje het pand te betreden. Dat betekent dat eiser actie heeft ondernomen op het moment dat hij wist, danwel redelijkerwijs had kunnen weten, dat zijn pand werd gebruikt voor de kweek van hennep. De opmerking die verweerder ter zitting heeft gemaakt, dat eiser tevens een civiel kort geding had moeten aanspannen ter ontbinding van de huurovereenkomst, acht de rechtbank in dit kader niet relevant. Dat eiser bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft nagelaten een kopie van een identiteitsbewijs van de huurder te eisen, doet niet af aan het feit dat eiser op een correcte manier actie heeft ondernomen naar aanleiding van de eerste signalen van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet als overtreder in de zin van de Awb worden beschouwd.
2.7 Op basis van het voorgaande heeft verweerder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang ten onrechte voor rekening gebracht van eiser. Het beroep van eiser zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Aangezien er naar het oordeel van de rechtbank slechts een beslissing mogelijk is, ziet de rechtbank reden om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb , zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. T. Peters, rechter, en door deze en N.A. D’Hoore, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling be-stuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: