Uitspraak
RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/1265
Uitspraakdatum: 22 juni 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 11 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer: [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is verschenen en gehoord namens verweerder, [gemachtigde].
Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Op zondag 29 november 2009 stond belanghebbendes voertuig, met kenteken [kenteken] (de auto), geparkeerd op een parkeerplaats [parkeerplaats] te Eindhoven. Deze locatie is door de burgemeester en wethouders op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2009 (de Verordening) aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2. Bij een controle op voormelde dag is op of omstreeks 14.03 uur door een parkeercontroleur geconstateerd dat noch achter de voorruit van de auto, noch elders in de auto, een voor die tijd geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was. Vervolgens is de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3. In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of er sprake is van een openbare weg. Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend dienen te worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Daarnaast is in geschil of sprake is van een motiveringsgebrek op grond waarvan de aanslag dient te worden vernietigd. Belanghebbende meent van wel, verweerder acht een dergelijk gebrek niet aanwezig.
2.4. Op grond van artikel 225, tweede lid, Gemeentewet , en in navolging daarvan het bepaalde in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening wordt, voor zover te dezen van belang, onder het voor de parkeerbelastingen belastbare feit verstaan: "het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden" (hierna: openbaar terrein).
2.5. Het parkeerterrein [parkeerplaats] bestaat uit een aantal parkeerdekken gevolgd door een parkeergarage. Bij de oprit van het parkeerterrein, nog voor de parkeergarage, staat een bord “betaald parkeren zone”. Op de parkeerautomaat die aldaar staat opgesteld, is het volgende vermeld: “Parkeren op maandag tot en met vrijdag van 9.00 - 21.00, zaterdag van 9.00 - 18.00 uur en zondag van 12.00 - 17.00 uur. Op het eerste gedeelte van het parkeerterrein bevindt zich een slagboom, waarmee dit gedeelte van het parkeerterrein op werkdagen van 9.00 tot 18.00 uur wordt afgesloten. Tussen die tijdstippen wordt dit gedeelte gebruikt door vergunninghouders. Buiten deze tijden is de slagboom geopend en is het terrein voor iedereen toegankelijk. Belanghebbende heeft zijn auto op dit gedeelte van het parkeerterrein geparkeerd.
2.6. Niet in geschil is dat op de onder 2.1 vermelde datum de slagboom op het parkeerterrein [parkeerplaats] openstond en dat de auto op het zich achter de slagboom bevindende terrein stond geparkeerd zonder dat daarvoor parkeerbelasting was voldaan.
2.7. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat van een openbaar terrein geen sprake is nu vóór het terrein een slagboom geplaatst was. Dat de slagboom openstond doet volgens belanghebbende niet ter zake. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de aanwezigheid van een openstaande slagboom er niet toe dat een terrein niet langer als een openbaar terrein aangemerkt dient te worden. Dit kan anders zijn indien op of bij de slagboom uitdrukkelijk is aangegeven dat het achterliggende terrein niet vrij toegankelijk is. Nu in het onderhavige geval sprake was van een openstaande slagboom en nergens een beperking van de toegankelijkheid van het achterliggende terrein was vermeld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een openbaar terrein.
2.8. Nu vóór het parkeerterrein een bord inzake betaald parkeren stond en zich op het terrein een of meerdere parkeermeters bevonden kon er bij belanghebbende over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor het parkeren op het bewuste terrein in redelijkheid geen misverstand bestaan. Voor zover belanghebbende door de aanwezigheid van de slagboom al enige twijfel had over de verschuldigdheid van parkeerbelasting, had het op zijn weg gelegen, om nader onderzoek te doen naar de plaatselijke situatie. Van een weggebruiker mag immers worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot de parkeerregulering in het gebied waar hij wenst te parkeren.
2.9. Belanghebbende heeft gesteld dat er sprake is van een motiveringsgebrek aangezien de grief van belanghebbende terzake van de openbare weg niet door verweerder is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een motiveringsgebrek. In de uitspraak op het bezwaarschrift geeft verweerder de feitelijke situatie op het bewuste parkeerterrein weer en benoemt hij de gevolgen voor belanghebbende voor de heffing van parkeerbelasting. Hiermee heeft verweerder, weliswaar impliciet, een standpunt ingenomen over de openbaarheid van het terrein. Overigens kan een eventueel motiveringsgebrek niet leiden tot vernietiging van de aanslag of de uitspraak. Immers een zodanig gebrek betekent op zichzelf niet dat sprake is van een onjuiste aanslag. Bovendien heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 oktober 1992 (nr. 27 958) gepubliceerd in BNB 1993/36 overwogen dat de opvatting dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid daarvan moet leiden, niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor de wijze waarop een bezwaar wordt afgehandeld.
2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr . drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze ondertekend. De griffier, mr. R. Oevering, is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 05 juli 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.