Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/7229
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [1976], van Roemeense nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. A. Duisterwinkel, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van
27 augustus 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet ( Vw ) 2000 onder de beperking “genoemd in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 februari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 2 maart 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig L. Cosa, als tolk in de Roemeense taal.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1. Op 3 juni 2009 heeft eiseres zich bij de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland gemeld voor het doen van aangifte van mensenhandel. Aan eiseres is vervolgens de bedenktijd van drie maanden gegeven. Op 27 augustus 2009 heeft eiseres bij de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland aangifte gedaan van mensenhandel.
1.2. In het dossier bevindt zich een uittreksel van het Justitieel Documentatieregister van 7 september 2009. Uit dit uittreksel blijkt dat eiseres een transactieaanbod heeft aanvaard ter zake van een op 9 juli 2009 gepleegde winkeldiefstal.
2.1. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.2. Op grond van artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingen ¬besluit (Vb) 2000 kan, voor zover hier van belang, de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard.
2.3. In paragraaf B1/4.4.1. van de Vc 2000, voor zover hier van belang, staat vermeld dat de aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen, of sprake is van een veroordeling of oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete.
2.4. Op grond van artikel 27, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (de Richtlijn) kunnen de lidstaten, onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
Op grond van het tweede lid van artikel 27 van de Richtlijn, voor zover van belang, moet het gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Dit artikel is in het nationale recht uitgewerkt in artikel 8.22 van het Vb 2000.
3. In het bestreden besluit is de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “genoemd in hoofdstuk B9 van de Vc 2000” afgewezen, omdat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde.
4.1. Eiseres betoogt dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is getoetst aan het communautaire criterium inzake de openbare orde. Beoordeeld had moeten worden of eiseres, als burger van de Unie, een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dat is niet het geval, nu diefstal een relatief gering strafbaar feit is en dit feit ruim 19 maanden voor het bestreden besluit is gepleegd. Eiseres is verder nooit voor enig strafbaar feit veroordeeld. Bovendien heeft zij het strafbare feit gepleegd onder invloed van een psychische stoornis en is de kans op recidive nihil.
4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit terecht niet is getoetst of eiseres een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. Eiseres heeft, als burger van de Unie, op grond van de Richtlijn recht op vrij verkeer en kan op basis daarvan rechtmatig in Nederland verblijven. Door het afwijzen van onderhavige aanvraag wordt haar dit recht niet ontnomen. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat van belang is dat het hier niet gaat om verblijfsbeëindiging, maar om het niet inwilligen van een reguliere aanvraag.
4.3.1. Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Roemenië, dientengevolge de Richtlijn van toepassing is en dat zij moet worden aangemerkt als een burger van de Unie.
4.3.2. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is getoetst aan het communautaire openbare orde criterium als neergelegd in artikel 27 van de Richtlijn. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit criterium niet van toepassing is, omdat het hier niet gaat om het beperken van de vrijheid van verkeer of verblijf, zoals vermeld in het eerste lid, van artikel 27 van de Richtlijn. Door de weigering een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “genoemd in hoofdstuk B9 van de Vc 2000” aan eiseres te verlenen, wordt het verblijf van eiseres in Nederland niet beperkt. Op eiseres rust immers niet de verplichting vanwege het afwijzende besluit het land te verlaten, zoals ook kan worden afgeleid uit punt 6, onder het kopje “Rechtsmiddelen” in het bestreden besluit. Verweerder heeft in dit geval bij de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “genoemd in hoofdstuk B9 van de Vc 2000” dan ook terecht aan het nationale openbare orde criterium van artikel 3.77 van het Vb 2000 getoetst. De beroepsgrond faalt.
5.1. Eiseres betoogt verder dat het aanvaarden van het transactieaanbod niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat het gepleegde delict rechtstreeks verband houdt met de aangifte terzake van mensenhandel. Ten tijde van de winkeldiefstal verkeerde eiseres namelijk in een stressvolle periode door alle spanningen en emoties rondom de aangifte. Ook werd zij op dat moment behandeld voor een post traumatische stresstoornis (ptss). Uit de overgelegde brief van behandelend psychiater W.F. Scholte en arts-assistent psychiatrie M.D. Zandstra van 8 juli 2010 blijkt dat patiënten met ptss in een zeer angstige toestand kunnen raken, waarbij er een vluchtneiging kan ontstaan met een bewustzijnsvernauwing. Dit lijkt volgens de psychiater bij eiseres te zijn voorgevallen. Voorts stelt eiseres dat zij op het transactieaanbod is ingegaan, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat het aanvaarden van het transactievoorstel geen gevolgen zou hebben voor haar verblijfsrecht. Dat zij dit niet heeft aangevoerd als verweer in de strafprocedure, kan haar niet worden verweten, nu de procedure is afgedaan voordat zij verweer heeft kunnen voeren.
5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat de door haar gepleegde winkeldiefstal rechtstreeks verband houdt met de aangifte van eiseres inzake mensenhandel. Weliswaar heeft eiseres medische verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat zij behandeld wordt voor onder meer ptss, maar daaruit blijkt niet dat zij is aangezet tot het plegen van de winkeldiefstal door iemand jegens wie zij aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Dit is voor een rechtstreeks verband wel vereist. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit zo moet worden opgevat, dat hij subsidiair stelt dat niet gebleken is dat eiseres op het moment van de diefstal handelde onder invloed van haar psychische stoornis. Ook in zoverre is het verband tussen de winkeldiefstal en de psychische toestand van eiseres niet aangetoond. Bovendien is ook niet gebleken dat eiseres dit eerder als verweer heeft aangevoerd in haar strafzaak.
5.3.1. Blijkens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf B9/2 van de Vc 2000, wordt in afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 van de Vw 2000 de aanvraag niet afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van verweerder rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.
5.3.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder een beoordelingsvrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag of de door eiseres gepleegde inbreuk op de openbare orde rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan. In het beleid is niet uitgewerkt wanneer een rechtstreeks verband door verweerder wordt aangenomen.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar gepleegde delict rechtstreeks verband houdt met hetgeen waarvoor zij aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres tot diefstal is gedwongen door iemand tegen wie zij aangifte heeft gedaan terzake van mensenhandel. In tegenstelling tot hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld, kan de rechtbank alinea 5 op pagina 3 van het bestreden besluit “Daarnaast (…) ander.”, waarin - kort gezegd - staat vermeld dat niet gebleken is dat eiseres op het moment van de diefstal handelde onder invloed van haar psychische stoornis, niet anders dan als dragende overweging beschouwen en niet als ten overvloede of subsidiair, gelet op de door verweerder gehanteerde bewoordingen. In zoverre eiseres heeft aangevoerd dat zij dit handelen onder invloed van een psychische stoornis niet in de strafprocedure naar voren heeft gebracht, omdat zij een transactieaanbod heeft aanvaard, overweegt de rechtbank dat het haar eigen keuze en verantwoordelijkheid is geweest om een transactieaanbod te aanvaarden met de daaraan verbonden consequentie dat ze deze omstandigheden niet in de strafzaak kon aanvoeren. Voorts heeft verweerder de verklaring van behandelend psychiater W.F. Scholte en arts-assistent psychiatrie M.D. Zandstra van 8 juli 2010 terecht niet voldoende geacht om er van uit te gaan dat eiseres de winkeldiefstal onder invloed van haar psychische stoornis heeft gepleegd, gelet op de in die verklaring gebruikte bewoordingen. De artsen vermelden: “In hoeverre er een causaal verband bestaat tussen de diefstal en de doorgemaakte trauma’s van patiënte is voor ons erg moeilijk in te schatten” (cursivering rechtbank) en “Door het posttraumatische stress-syndroom, welke bij betrokkene is gediagnosticeerd, kunnen patiënten in een zeer angstige toestand geraken waarbij er een vluchtneiging kan ontstaan met een bewustzijnsvernauwing. Dit lijkt (cursivering rechtbank) bij betrokken te zijn voorgevallen. Dit blijft echter speculatie (cursivering rechtbank)”. De beroepsgrond faalt.
6.1. Eiseres stelt dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe voert zij aan dat het niet verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning het strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel zou kunnen schaden. Zij wijst erop dat het strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel nog altijd gaande is en dat haar aanwezigheid daarbij gewenst is. Ook voert zij aan dat zij een kind heeft verloren onder zeer nare omstandigheden. Als slachtoffer van mensenhandel heeft zij verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt. Het niet verlenen van een vergunning heeft tot gevolg dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft, hetgeen tot onrust en spanningen leidt. Ook zal zij geen aanspraak kunnen maken op voorzieningen, terwijl zij lijdt aan lichamelijke en psychische klachten waarvoor zij hulp nodig heeft. In dit kader wijst zij op de verschillende overgelegde medische verklaringen.
6.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet van zijn beleid hoefde af te wijken op grond van artikel 4:84 van de Awb . Daartoe oordeelt hij dat niet is gebleken dat de weigering de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen het strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel zou schaden. De politie noch het Openbaar Ministerie heeft om aanwezigheid van eiseres verzocht. Bovendien is het eiseres, gelet op haar Roemeense nationaliteit, op grond van het gemeenschapsrecht toegestaan in Nederland te verblijven. Zij kan dus in Nederland beschikbaar blijven voor het strafrechtelijk onderzoek. Indien eiseres meent dat ze bepaalde voorzieningen nodig heeft in verband met haar medische behandeling, dan kan ze daartoe een aanvraag indienen. Het doel van een verblijfsvergunning onder de beperking “genoemd in hoofdstuk B9 van de Vc 2000” is niet gericht op het verstrekken van voorzieningen voor een medische behandeling. Voorts kan eiseres voor overige voorzieningen gebruik maken van het gemeenschapsrecht.
6.3.1. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
6.3.2. De rechtbank overweegt ten aanzien van het betoog van eiseres dat de afwijzing van de aanvraag het strafrechtelijk onderzoek kan schaden, dat de hoofdregel is dat - zoals volgt uit artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 - de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard. In afwijking hiervan is in paragraaf B9/2 van de Vc 2000 bepaald dat een aanvraag niet wegens gevaar voor de openbare orde wordt afgewezen indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van verweerder rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat bij de totstandkoming van het beleid is voorzien in een uitzondering op het openbare orde beleid, en dat de omstandigheid dat iemand zich beschikbaar dient te houden voor strafrechtelijk onderzoek geacht moet worden te zijn betrokken bij de totstandkoming van dat beleid. Daarom is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb .
6.3.3. Ook moeten naar het oordeel van de rechtbank de beschikbaarheid van voorzieningen en de medische problemen van eiseres geacht worden bij de totstandkoming van het beleid betrokken te zijn en is daarom geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb . De voorzieningen en de medische behandeling die eiseres krijgt is niet het doel van de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres kan een verblijfsvergunning voor medische behandeling aanvragen indien medische behandeling noodzakelijk is. Hoewel verweerder voor dit laatste een iets andere motivering heeft gebruikt, heeft hij terecht geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid omdat toepassing van het beleid onevenredig nadeel voor eiseres zou opleveren. De beroepsgrond faalt evenzeer.
7. Ten slotte stelt eiseres dat in het bestreden besluit ten onrechte staat vermeld dat de weigering de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) oplevert. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting op 23 november 2009 vermeld dat zij een relatie heeft en dat er sprake is van gezinsleven. Uit de jurisprudentie (onder meer de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 maart 1999, JV 1999/88) blijkt dat, in geval aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning voor gezinshereniging is verleend, maar de vreemdeling toch door rechtmatig verblijf op een andere grond feitelijk in staat was gezinsleven uit te oefenen, er sprake kan zijn van inmenging in het recht op gezinsleven.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, reeds gelet op de omstandigheid dat eiseres rechtmatig in Nederland kan verblijven op grond van het feit dat zij een burger van de Unie is, haar standpunt dat het afwijzen van de aanvraag een schending van artikel 8 van het EVRM zal opleveren, niet kan worden gevolgd.
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij partner heeft ingediend. Ook ambtshalve hoefde verweerder op grond van artikel 3.17a, onder d, van het Vreemdelingen Voorschrift 2000 geen aanleiding te zien om aan eiseres een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Verweerder stelt terecht dat de weigering van de gevraagde verblijfsvergunning niet het verblijfsrecht van eiseres in Nederland beëindigt, zodat geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM . De beroepsgrond faalt eveneens.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/7229,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Kuipers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc..: MMK
Coll.: HB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6: 6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.