Uitspraak
201012695/1/H3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Nunspeet,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 november 2010 in zaak nr. 09/1051 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, thans de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2008 heeft de minister het op 17 januari 2008 mondeling door de [inspecteur] gegeven bevel tot stillegging van het werk aan de [locatie] te Amsterdam op schrift gesteld.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door K. van Es, directeur, bijgestaan door
mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is een daartoe aangewezen toezichthouder bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen.
Ingevolge het tweede lid wordt een mondeling bevel zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd aan de werkgever of aan de andere personen, bedoeld in artikel 16, zevende, achtste en negende lid.
Ingevolge het vierde lid trekt de toezichthouder die een bevel als bedoeld in het eerste lid gaf, zodra naar zijn oordeel geen ernstig gevaar meer aanwezig is, het bevel in.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, wordt een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, gegeven namens de minister.
2.2. De toezichthouder heeft [appellante] bevolen de werkzaamheden in verband met de sloop van een zestal flats aan de [locatie] te Amsterdam te staken, omdat hij een aantal overtredingen van de voorschriften voor het verwijderen van asbest heeft vastgesteld die naar zijn oordeel een ernstig gevaar opleverden voor personen. In het besluit van 28 mei 2009 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur in flat nummer 6 heeft vastgesteld dat er nog veel asbesthoudend materiaal aanwezig was, hoewel een werknemer van [appellante] verklaard had dat al het asbest in die flat en de flats nummer 1 tot en met 5 was geïnventariseerd en verwijderd en dat dit ook uit documenten volgde. Gelet op het aantreffen van het asbest in flat nummer 6 waren de documenten niet betrouwbaar en heeft de inspecteur terecht bevolen de werkzaamheden bij de flats nummer 1 tot en met 6 te staken, aldus de minister in het besluit van 28 mei 2009.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de werkzaamheden bij flat nummer 6 ernstig gevaar opleverden voor personen. Ter zitting bij de rechtbank kon de inspecteur niet verklaren waar hij in flat nummer 6 onderzoek heeft verricht en asbest heeft aangetroffen. Dit maakt zijn oordeel oncontroleerbaar, aldus [appellante]. Volgens haar heeft de rechtbank ook miskend dat de minister zich niet op het standpunt mocht stellen dat de inspecteur in redelijkheid kon bevelen de werkzaamheden bij de flats nummer 1 tot en met 5 te staken, nu dit was gestoeld op het onjuiste oordeel over het gevaar dat bij flat nummer 6 aanwezig was.
2.3.1. In het proces-verbaal van 6 februari 2008 met kenmerk APST/AP002/35/DOC1 dat de inspecteur heeft opgesteld naar aanleiding van zijn inspectie op 17 januari 2008 rond 11.00 uur van de sloopwerkzaamheden aan de [locatie] (hierna: het proces-verbaal) is vermeld dat vier van de zes flats reeds waren gesloopt en als puin op de grond lagen, dat flat nummer 5 op dat moment werd gesloopt en dat bij flat nummer 6 het terrein werd opgeschoond en de daadwerkelijke sloop van die flat nog niet was begonnen. De inspecteur heeft samen met een werknemer van [appellante], [werknemer], flat nummer 6 geïnspecteerd. De inspecteur trof volgens het proces-verbaal op verschillende balkons aan de voorzijde en de achterzijde van flat nummer 6 asbesthoudend materiaal aan, dat in een aantal gevallen uit complete asbesthoudende buizen bestond die los op de balkons van flat nummer 6 lagen. Volgens het proces-verbaal trof de inspecteur ook op andere plaatsen, zoals een keuken, in flat nummer 6 asbesthoudende materialen aan. Van een aantal van deze asbesthoudende materialen heeft de inspecteur foto's gemaakt, die bij het proces-verbaal zijn gevoegd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 11 januari 2009 in zaak nr. 200802759/1; www.raadvanstate.nl) mag in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal worden uitgegaan. [appellante] heeft de inhoud van het proces-verbaal niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat geen grond bestaat om niet van de juistheid van het proces-verbaal uit te gaan. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal, heeft de rechtbank verder terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister niet mocht oordelen dat op het moment van het geven van het bevel tot het staken van de werkzaamheden bij flat nummer 6 op 17 januari 2008 die werkzaamheden een ernstig gevaar voor personen opleverden. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister het proces-verbaal mocht gebruiken bij zijn oordeel over de vraag of door de sloopwerkzaamheden ernstig gevaar voor personen was ontstaan bij de hopen puin van de flats nummer 1 tot en met 5.
Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat, als geoordeeld wordt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de inspecteur kon bevelen de werkzaamheden bij flat nummer 6 stil te leggen, hieruit niet volgt dat de rechtbank ook terecht heeft geoordeeld dat mocht worden bevolen de werkzaamheden bij de flats nummer 1 tot en met 5 stil te leggen. De situatie bij flat nummer 6 stond naar haar oordeel op zichzelf. Voor de flats nummer 1 tot en met 5 was de aanwezigheid van asbest uitgebreid geïnventariseerd, was het asbest volledig verwijderd en was vervolgens door Sanitas Milieu Services B.V. (hierna: Sanitas) een eindinspectie uitgevoerd, aldus [appellante]. Zij heeft de documenten die op het asbest van de flats nummer 1 tot en met 5 betrekking hebben en waaruit het voorgaande volgt, onmiddellijk overgelegd, aldus [appellante]. De rechtbank heeft volgens haar voorts miskend dat zonder visueel onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de hopen puin van de flats nummer 1 tot en met 5 niet geoordeeld kon worden dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de werkzaamheden aan die flats ernstig gevaar voor personen opleverden.
2.4.1. Volgens het proces verbaal gaf de werknemer desgevraagd te kennen dat onder zijn toezicht het asbest uit de flats nummer 1 tot en met 6 was verwijderd en dat Sanitas had onderzocht of al het asbest uit die flats was verwijderd. Ook op dit punt kan worden uitgegaan van het proces-verbaal, dat ook in zoverre door [appellante] inhoudelijk niet gemotiveerd is bestreden. Hieruit volgt dat het bedrijf dat heeft onderzocht of het asbest uit flat nummer 6 was verwijderd hetzelfde is als het bedrijf dat heeft onderzocht of het asbest uit de flats nummer 1 tot en met 5 was verwijderd. Nu die controle voor flat nummer 6 onjuist bleek, terwijl het - naar [appellante] ter zitting van de Afdeling verklaard heeft - om nagenoeg identieke flats ging, is de rechtbank, mede gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.1 is overwogen, terecht ervan uitgegaan dat ten tijde van het bevel in redelijkheid twijfel mogelijk was over het volledig verwijderd zijn van asbest uit de flats nummer 1 tot en met 5.
Dit was voldoende grond voor het redelijk oordeel dat de hopen puin van de flats nummer 1 tot en met 5 een ernstig gevaar voor personen opleverden.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat de inspecteur voor het geven van het bevel tot het staken van de werkzaamheden bij de flats nummer 1 tot en met 5 eerst het puin van die flats visueel had dienen te onderzoeken. Met een visueel onderzoek aan de hopen puin zou immers niet kunnen worden onderzocht of zich in die hopen puin asbest bevond.
Dat, zoals [appellante] stelt, zij onmiddellijk documenten heeft overgelegd waaruit volgt dat het asbest uit de flats nummer 1 tot en met 5 volledig was verwijderd, maakt niet dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat twijfel bestond over het volledig verwijderd zijn van asbest uit de hopen puin van die flats, omdat, zoals reeds is overwogen, hetzelfde bedrijf de flats nummer 1 tot en met 6 had gecontroleerd op de afwezigheid van asbest en die controle voor flat nummer 6 onjuist bleek. Voorts zijn die documenten overgelegd na het bevel tot het staken van de werkzaamheden.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
280-622.