Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/263
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen, eiseres,
en
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
verweerder,
Stichting Faunabeheereenheid Overijssel,
gevestigd te Deventer, belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2010 heeft verweerder de jachtaktehouders van de wildbeheereenheden Salland Midden, IJsselstreek en Wijhe en IJssellanden krachtens het bepaalde in artikel 67 van de Flora- en faunawet (Ffw) aangewezen als categorie van personen die de stand van de nijlganzen op gronden gelegen binnen die wildbeheereenheden kan beperken, door het vernietigen van legsel en het doden van nijlganzen met het geweer. Bij brief van 5 november 2010 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 7 februari 2011 beroep ingesteld.
Bij brief van 11 april 2011 heeft de rechtbank de Stichting Faunabeheereenheid Overijssel in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Het beroep is ter zitting van 17 mei 2011 behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door A en B. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.G. Bos en drs. H.L. van Gerrevink. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door C.
Overwegingen
Op en rond de Sekdoornse Plas, ten zuidoosten van Zwolle, is sprake van een populatie nijlganzen. Op basis van een uitgevoerde telling wordt de omvang van deze populatie geschat op ongeveer 500 dieren.
Bij het besluit in eerste aanleg heeft verweerder de jachtaktehouders van de wildbeheereenheden Salland Midden, IJsselstreek en Wijhe en IJssellanden aangewezen als categorie van personen die de stand van de nijlganzen op gronden gelegen binnen die wildbeheereenheden kan beperken, door het vernietigen van legsel en het doden van nijlganzen met het geweer.
Voor wat betreft vogels geldt, ingevolge het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw , dat als beschermde diersoort worden aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
De nijlgans is een vogelsoort die van nature voorkomt in delen van Afrika en van het Midden Oosten. Exemplaren van deze vogelsoort die in Europa in gevangenschap werden gehouden zijn enkele decennia geleden ontsnapt. De ontsnapte exemplaren zijn verwilderd en zij hebben zich voortgeplant. Alle in het wild voorkomende nijlganzen in Nederland stammen af van ontsnapte exemplaren. Het aantal nijlganzen in Nederland heeft zich in de afgelopen decennia sterk uitgebreid. De nijlgans kan, gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef onder b, van de Ffw dan ook niet worden aangemerkt als een beschermde inheemse diersoort. De omstandigheid dat, zoals ter zitting namens eiseres is gesteld, niet uit te sluiten valt dat nijlganzen enkele eeuwen geleden in het wild voorkwamen in de Donaudelta in Roemenië kan, wat hier ook van zij, aan het voorgaande niet afdoen.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw een te beperkte interpretatie is van richtlijn 79 /409/EEG (hierna: de Vogelrichtlijn). De Vogelrichtlijn heeft betrekking op alle vogelsoorten die op een natuurlijke wijze, zonder menselijke inmenging, in het wild leven, ongeacht de vraag of een vogelsoort oorspronkelijk voorkomt op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Eiseres wijst in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2011 (LJN: BP2285).
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1 van de Vogelrichtlijn bepaalt dat deze richtlijn van toepassing is “op alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten”. De rechtbank is, anders dan de rechtbank Utrecht in voornoemde uitspraak van 2 februari 2011, van oordeel dat de vraag of een vogelsoort oorspronkelijk voorkomt op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie wel degelijk bepalend is voor het antwoord op de vraag of de Vogelrichtlijn op een vogelsoort van toepassing is. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verschillende taalversies van deze richtlijn, in alle officiële talen van de Europese Unie, in gelijke mate als authentiek gelden. Indien de betekenis van een woord of uitdrukking in deze richtlijn in één taalversie niet duidelijk is, kan aangesloten worden bij bewoordingen in een andere taalversie, mits deze wel duidelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met het in artikel 1 van de Vogelrichtlijn gebruikte woord ‘natuurlijk’ gedoeld op het inheems zijn van een vogelsoort. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de Duitse taalversie van artikel 1 van de Vogelrichtlijn, die als volgt luidt: Diese Richtlinie betrifft die Erhaltung sämtlicher wildlebenden Vogelarten, die im europäischen Gebiet der Mitgliedstaaten, auf welches der Vertrag Anwendung findet, heimisch sind. Het gebruik van het woord ‘heimisch’ in de Duitse taalversie duidt er op dat gedoeld wordt op vogelsoorten die oorspronkelijk voorkomen op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. De hier gegeven uitleg van het bepaalde in artikel 1 van de Vogelrichtlijn is niet in strijd met de Engelse en de Franse taalversies, waarvan de rechtbank eveneens kennis heeft genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw niet in strijd is met de Vogelrichtlijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 72, eerste lid, van de Ffw, voor zover hier van belang, worden de middelen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. De middelen waarmee dieren mogen worden gevangen en gedood, waaronder het geweer, zijn aangewezen in artikel 5 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd). Op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van het Bbsd worden de in artikel 5 van het Bbsd genoemde middelen, voor zover zij strekken tot het vangen en doden van dieren op grond van een besluit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, of 68, eerste lid, van de wet, slechts gebruikt indien daartoe door gedeputeerde staten schriftelijk toestemming is verleend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 72, vijfde lid, van de Ffw, voor zover hier van belang, is het verboden dieren te vangen of te doden met andere dan de in het eerste of tweede lid van dit artikel bedoelde middelen.
Artikel 67, eerste lid, van de Ffw bepaalt dat gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, kunnen bepalen dat, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9,11, 12, 50, 51, 53, 72, vijfde lid, en 74, door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de jachtaktehouders van de wildbeheereenheden Salland Midden, IJsselstreek en Wijhe en IJssellanden krachtens het bepaalde in artikel 67, eerste lid, van de Ffw aan te wijzen als categorie van personen die de stand van de nijlganzen op gronden gelegen binnen die wildbeheereenheden kan beperken. De rechtbank acht het in dit verband door verweerder gehanteerde uitgangspunt, dat sprake is van belangrijke schade aan gewassen in geval van een schadebedrag van meer dan € 250,--, niet onredelijk, omdat schade veroorzaakt door nijlganzen niet in aanmerking komt voor vergoeding door het Faunafonds. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat in de omgeving van de Sekdoornse Plas sprake is van belangrijke schade aan gewassen, veroorzaakt door nijlganzen, die behoort te worden voorkomen. Uit het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het bezoek dat op 15 september 2010 door een medewerker van de provincie Overijssel gebracht is aan een getroffen agrariër blijkt dat sprake is van belangrijke schade aan het grasland. Verder blijkt uit het nader door eiseres ingebrachte stuk d.d. 3 mei 2011 dat op 8 september 2010 sprake is geweest van schade van € 666,--, veroorzaakt door nijlganzen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het beperken van het aantal nijlganzen door middel van afschot, waarbij eliminatie van de soort door verweerder niet wordt uitgesloten. Zoals toegelicht bij de aanvraag heeft verjaging weinig effect, doordat de nijlganzen reeds binnen enkele minuten terugkeren. Niet aannemelijk is gemaakt dat een andere bevredigende oplossing, ter beperking van het aantal nijlganzen, voorhanden is. Dat, zoals namens eiseres is gesteld, de overlevingskansen voor jonge nijlganzen worden vergroot door afschot van soortgenoten en dat het afschot daarom geen al te groot effect zal hebben op het aantal nijlganzen, doet er niet aan af dat verweerder mag streven naar een dergelijke beperking van het aantal van deze dieren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het gehele gebied van de wildbeheereenheden Salland Midden, IJsselstreek en Wijhe en IJssellanden aan te wijzen als gebied waarbinnen de maatregelen ter beperking van het aantal nijlganzen genomen mogen worden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de Sekdoornse Plas weliswaar gelegen is binnen het gebied van de wildbeheereenheid Salland Midden, maar in de nabijheid van de gebieden van de wildbeheereenheden IJsselstreek en Wijhe en IJssellanden. Gelet op zowel de afstand die nijlganzen normaal gesproken vliegen om voedsel vinden als op de afstand die nijlganzen onder bijzondere omstandigheden vliegen, heeft verweerder ervoor kunnen kiezen om het hele gebied van de wildbeheereenheden Salland Midden, IJsselstreek en Wijhe en IJssellanden aan te wijzen als gebied waarbinnen de maatregelen genomen mogen worden.
Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag