Uitspraak
TBS
Beslissing d.d. 25 juli 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Dordrecht van 2 december 2010, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het verlengingsadvies van [TBS-kliniek], d.d. 17 september 2010;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde, d.d. 16 december 2010;
- de aanvullende informatie van [TBS-kliniek], d.d. 23 juni 2011, alsmede de wettelijke aantekeningen van 12 mei 2010 tot en met 28 maart 2011.
Het hof heeft ter zitting van 11 juli 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr N.A. Heidanus, advocaat te Groningen , en de advocaat-generaal,
mr I. Klopper-Gerretsen.
Overwegingen
Het standpunt van het openbaar ministerie
Blijkens artikel 359, lid 7 juncto lid 8 van het Wetboek van Strafvordering dient, indien de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, het veroordelend vonnis dit onder opgave van redenen aan te geven, op straffe van nietigheid. De rechtbank Dordrecht heeft in haar vonnis van 1 juni 2006 expliciet noch impliciet hieraan een overweging gewijd. Er is dan ook sprake van een vormverzuim, maar nu deze uitspraak onherroepelijk is, kan aan dit verzuim niet enig rechtens relevant gevolg meer worden verbonden. De advocaat-generaal verwijst tevens naar de beslissing van het gerechtshof Arnhem van 30 mei 2011, waaruit blijkt dat de verlengingsrechter later alsnog kan doen wat de rechter had moeten doen bij de oplegging van de maatregel.
In de beslissing van 30 mei 2011 heeft het hof tevens geformuleerd wanneer er sprake is van een wel of niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling in gevallen waar het indexdelict een in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven delict betreft. In de zaak die in die uitspraak aan de orde was ging het om een eenmalige, schriftelijke bedreiging. Volgens het hof dient er bij een niet- gemaximeerde terbeschikkingstelling sprake te zijn van een dreigende uiting welke voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde. Ook onderhavige zaak kan aan dit criterium getoetst worden.
Er was in de onderhavige zaak sprake van meerdere zeer ernstige bedreigingen jegens het slachtoffer, inhoudende dat de kinderen van het slachtoffer iets zou worden aangedaan. Bovendien gaf de terbeschikkinggestelde tijdens één van deze bedreigingen aan dat hij al iets bij zich had om de kinderen om te brengen. Om deze redenen is er volgens de advocaat-generaal geen sprake van een gemaximeerde TBS.
Inhoudelijk gezien is er sinds het verlengingsadvies van 17 september 2010 helaas weinig veranderd. Er is nog steeds geen overeenstemming tussen de terbeschikkinggestelde en de kliniek over het behandeltraject en de verstandhouding tussen de kliniek en de terbeschikkinggestelde is dermate verstoord dat samenwerking niet meer mogelijk is. Een dergelijke impasse is voor alle partijen zeer vervelend. Het recidivegevaar, vooral voor verbale bedreigingen, wordt als onverminderd hoog geschat. De terbeschikkinggestelde wordt binnenkort overgeplaatst naar [kliniek 2].
De verzoeken tot aanhouding dienen te worden afgewezen. De huidige verlengingstermijn loopt in november 2011 af. Gelet op de aanstaande overplaatsing naar [kliniek 2] is het praktischer om tegen die tijd de stand van zaken te bekijken. De terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met een termijn van een jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 1 juni 2006 voldoet niet aan het vereiste van artikel 359, lid 7 van het Wetboek van Strafvordering. Zelfs indien het veroordelend vonnis wel aan dit vereiste had voldaan, dan is de verlengingsrechter daar niet aan gebonden. Ook de verlengingsrechter heeft de bevoegdheid om zich (opnieuw en al dan niet in afwijking van de rechter die de TBS-maatregel heeft opgelegd) uit te laten over de vraag of er sprake is van een al dan niet gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Blijkens de beslissing van het hof van 30 mei 2011 wordt er thans een meer beperkte uitleg gegeven aan het criterium van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. De terbeschikkinggestelde is veroordeeld voor louter verbale bedreigingen. De bedreigingen zijn niet voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbale agressieve handelingen. Het hof heeft in zijn beslissing van 30 mei 2011 tevens aangegeven dat aan de aannemelijkheid van uitvoering van het misdrijf waarmee werd gedreigd, geen betekenis meer wordt toegekend, omdat een dergelijke inschatting niet of nauwelijks (alsnog) gemaakt kan worden op basis van objectief vast te stellen feiten en omstandigheden. Ook in onderhavige zaak kan een dergelijke inschatting niet worden gemaakt.
De terbeschikkinggestelde heeft een verleden van pathologische, weliswaar geweldloze, bedreigingen. Dat maakt het gevoelsmatig moeilijk om van een gemaximeerde terbeschikkingstelling te spreken. Strikt kijkend naar de wet, de parlementaire geschiedenis en de jurisprudentie kan echter niet anders worden geoordeeld dan dat er sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. De omstandigheid dat er sprake was van meerdere verbale bedreigingen en dat gedreigd werd de kinderen van het slachtoffer iets aan te doen maakt dit niet anders. De raadsman persisteert dan ook bij zijn opvatting dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Mocht het hof tot een ander oordeel komen, dan wordt door de raadsman nog op enkele inhoudelijke punten gewezen. De terbeschikkinggestelde is zeer ontevreden over zijn behandeling. Er is sprake van wederzijds wantrouwen tussen de terbeschikkinggestelde en de kliniek en uit de rapportages blijkt dat de terbeschikkinggestelde binnenkort zal worden overgeplaatst naar een andere kliniek. De terbeschikkinggestelde zou kunnen instemmen met een opname in het Pieter Baancentrum, zodat er onderzoek kan worden gedaan naar eventuele behandelmogelijkheden. Mocht het hof oordelen dat er sprake is van een niet-gemaximeerde TBS, dan wordt verzocht om aanhouding van de zaak, teneinde de reclassering in staat te stellen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, dan wel voor het laten verrichten van nader onderzoek in het Pieter Baancentrum.
Meer subsidiair wordt verzocht om verlenging van de maatregel te beperken tot de duur van een jaar.
Het oordeel van het hof
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het in deze zaak zelf dient te beoordelen of er sprake is van een gemaximeerde dan wel niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling.
In deze zaak is de terbeschikkingstelling destijds opgelegd (onder meer) ter zake van poging tot afpersing (met alleen verbale bedreigingen), strafbaar gesteld in artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en (schriftelijke) bedreiging, strafbaar gesteld in artikel 285, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens recente jurisprudentie van het hof dient thans een meer beperkte uitleg te worden gegeven aan het in artikel 38e eerste lid Wetboek van Strafrecht omschreven criterium. Het hof is in zijn algemeenheid van oordeel, dat, wil voldaan zijn aan dit criterium, vereist is dat een dreigende uiting voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde; gedacht wordt bij voorbeeld aan het tonen van een wapen of het met een auto inrijden op een persoon.
Ook indien het delict waarvoor de terbeschikkingstelling werd opgelegd een andere is dan bedreiging, maar de bewezenverklaarde handelingen bestaan uit bedreiging(en), kan niet zonder meer worden aangenomen dat er sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, maar dient de hiervoor genoemde beperkte uitleg bepalend te zijn.
In deze zaak zijn destijds door betrokkene verbale en schriftelijke bedreigingen geuit (met een overigens zeer nare inhoud) in de richting van het slachtoffer, zonder dat deze voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd zijn door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief was jegens het slachtoffer. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve is ingevolge dezelfde wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar.
Nu de maatregel is ingegaan op 19 november 2006, is de termijn van vier jaar inmiddels verstreken en staat de wet de gevorderde verlenging van de maatregel niet toe.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Dordrecht van 2 december 2010 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr E. van der Herberg als voorzitter,
mr J.H.M. Zwinkels en mr W.R. Rosingh als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en prof. dr. B.C.M. Raes als raden,
in tegenwoordigheid van mr C.M.M. van der Waerden als griffier,
en op 25 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.
Mr J.H.M. Zwinkels en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.