Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 11/412
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2011 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoekster], wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 21 januari 2011 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van verzoekster tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij een op 3 juni 2011 door haar gemachtigde getekende intrekkingsverklaring heeft verzoekster te kennen gegeven dat het beroep wordt ingetrokken. Tegelijk met de intrekking heeft verzoekster verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
Verweerder heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, op 9 juni 2011 schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft besloten tot afdoening van het verzoek met toepassing van afdeling 8.2.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Motivering
1.1 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
1.2 Verzoeksters gemachtigde heeft bij brief van 22 december 2010 bezwaar gemaakt tegen de aan verzoekster opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2008. Deze aanslag is vastgesteld op nihil. Bij de uitspraak op het bezwaar van 21 januari 2011 heeft verweerder alsnog rekening gehouden met de uitbetaling van de heffingskorting overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en heeft aldus de aanslag verminderd tot een bedrag van € 72,-- negatief (een door verzoekster te ontvangen bedrag van € 72,--).
1.3 Artikel 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de inspecteur het bedrag van de heffingsrente vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking en dat het bedrag van de heffingsrente op het aanslagbiljet afzonderlijk wordt vermeld. De rechtbank stelt vast dat op het tot de gedingstukken behorende aanslagbiljet betreffende de aan verzoekster opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 geen bedrag van de heffingsrente staat vermeld, terwijl uit de gedingstukken niet valt op te maken dat dit bedrag anderszins bekend is gemaakt. Nu de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 is vastgesteld op nihil, gaat de rechtbank er evenwel vanuit dat in die aanslag ligt besloten de beschikking dat het bedrag van de heffingsrente nihil bedraagt (vergelijk HR 16 december 2005, nr. 41 587, LJN AU8169). Aldus moet verzoeksters bezwaar worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie HR 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank er vervolgens vanuit dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven.
1.4 De rechtbank stelt vast dat verzoeksters gemachtigde in zijn bezwaarschrift geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd. Eerst in zijn beroepschrift heeft hij tegen verweerders beslissing op bezwaar om de beschikking inzake de heffingsrente te handhaven, een zelfstandige beroepsgrond aangevoerd. Verweerder is in zijn verweerschrift aan deze beroepsgrond tegemoetgekomen door te beslissen dat alsnog een bedrag van € 7,-- aan heffingsrente aan verzoekster zal worden vergoed. Hierop heeft verzoeksters gemachtigde het beroep ingetrokken.
1.5 Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier de in artikel 8:75a van de Awb bedoelde situatie voor, zodat de rechtbank bevoegd is het verzoek om veroordeling van verweerder in de kosten van het geding te beoordelen.
1.6 In casu ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Voor de vaststelling van de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (: het Besluit) dient naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan te worden van een zeer licht gewicht van de zaak. De wegingsfactor biedt de mogelijkheid om recht te doen aan de verschillen tussen zaken. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid. Aangezien in verzoeksters bezwaarschrift geen zelfstandige gronden zijn aangevoerd tegen de beschikking inzake de heffingsrente, terwijl verzoeksters beroepsgrond niet meer inhield dan het rechtzetten van een door verweerder begane omissie en deze beroepsgrond derhalve geen juridische inhoudelijke kwestie betrof, acht de rechtbank zowel het belang als de ingewikkeldheid van de zaak zeer gering. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank zowel voor de bezwaar- als de beroepsfase worden volstaan met een wegingsfactor van 0,25. Daarbij wijst de rechtbank verzoekster erop dat het Besluit niet is bedoeld als volledige vergoeding van de proceskosten, maar als een tegemoetkoming in die kosten. Aldus stelt de rechtbank de door verweerder te vergoeden proceskosten vast op (afgerond) € 164,-- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218,-- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437,-- en met een wegingsfactor 0,25) ter zake van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 164,--.
Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2011.
w.g. M. Hiemstra w.g A.F. Germs-de Goede
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.