Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 4 december 2008 heeft de raad een vergoeding vastgesteld voor door [appellante] op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

Uitspraak



201010665/1/H2.

Datum uitspraak: 27 juli 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 oktober 2010 in zaken nrs. 09/3161 en 09/3217 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2008 heeft de raad een vergoeding vastgesteld voor door [appellante] op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

Bij besluit van 15 april 2009 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2010, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) worden de bedragen, indien de rechtsbijstandverlener blijkens zijn opgave aan het bureau recht heeft op betalingen van derden voor de kosten van de verlening van rechtsbijstand, anders dan op de voet van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht , tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding in mindering gebracht.

2.2. [appellante] heeft op basis van een toevoeging rechtsbijstand verleend in een zaak waarin zij namens haar cliënt bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college). Het college heeft bij besluit van 7 november 2008 een kostenvergoeding toegekend van € 322,00. De raad heeft in het besluit van 4 december 2008 deze kostenvergoeding in mindering gebracht op de aan [appellante] toegekende vergoeding voor verleende rechtsbijstand.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de kostenvergoeding in de bestuurlijke voorfase is toegekend aan de rechtsbijstandverlener en geoordeeld dat deze door de raad terecht in mindering is gebracht op de door hem vastgestelde vergoeding.

2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte uit het besluit van 7 november 2008 heeft afgeleid dat de kostenvergoeding aan haar is toegekend. Daartoe voert zij aan dat niet zij, maar haar cliënt in het bezwaarschrift om vergoeding heeft verzocht. Voorts voert zij aan dat het college, in een verweerschrift in een hogerberoepsprocedure van een andere zaak waarvoor eveneens een toevoeging in de bestuurlijke voorfase is verleend en waarvoor bij het in die zaak genomen besluit op bezwaar voor de kostentoekenning hetzelfde model is gebruikt, duidelijk stelt dat de kostenvergoeding aan de rechtzoekende is toegekend.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr. 200905448/1/H2) moet in het geval dat op basis van een toevoeging rechtsbijstand is verleend, de kostenvergoeding in de bestuurlijke voorfase worden geacht te zijn toegekend aan de rechtsbijstandverlener, tenzij in het besluit van het bestuursorgaan de vergoeding is toegekend aan de rechtzoekende.

2.4.2. Nu uit de redactie van het besluit op bezwaar van 7 november 2008 niet expliciet en ondubbelzinnig naar voren komt dat de kostenvergoeding rechtstreeks aan de rechtzoekende is toegekend, moet de kostenvergoeding in de bestuurlijke voorfase worden geacht te zijn toegekend aan [appellante]. Dat het college, volgens [appellante], dezelfde formulering gebruikt voor haar besluiten en met deze formulering volgens een verweerschrift in een andere procedure zou hebben beoogd de proceskostenvergoeding aan de rechtzoekende toe te kennen, kan aan de redactie van het onderliggende besluit niet afdoen. Die conclusie wordt niet anders doordat de rechtzoekende en niet de rechtsbijstandverlener het verzoek tot kostenvergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 32, derde lid, van het Bvr , terecht geoordeeld dat de raad de aan [appellante] toegekende kostenvergoeding terecht in mindering heeft gebracht op de aan haar toegekende vergoeding voor op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. Het betoog faalt.

2.5. Voorts betoogt [appellante] tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2009 op het beroep tegen het besluit van het college van 7 november 2008, waarbij die rechtbank over de kostenvergoeding heeft overwogen dat een toegekende proceskostenvergoeding ongeacht de formulering door het bestuursorgaan toekomt aan degene die erom heeft verzocht, te weten de rechtzoekende. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de rechtbank Rotterdam zich bij haar oordeel gebaseerd op een inmiddels door de Afdeling bij voormelde uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr. 200905448/1/H2 vernietigde uitspraak. Al daarom kan niet worden staande gehouden dat de rechtbank zich naar die uitspraak zou moeten richten.

2.6. [appellante] betoogt eveneens tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de raad als belanghebbende bij het besluit van 7 november 2008 is aan te merken, omdat het al dan niet toekennen van de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener van invloed is op de hoogte van de toe te kennen vergoeding voor verleende rechtsbijstand, en tegen dat besluit geen beroep heeft ingesteld. Het besluit van 7 november 2008 is niet aan de raad gericht en zijn belang is daarbij niet rechtstreeks betrokken. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad geen partij was in die procedure.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Meurs-Heuvel

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011

47-705.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature