Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 08/494 tot en met 08/499
Uitspraakdatum: 6 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2006 aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummer 0000.00.000.H.36, hierna: IB/PVV 2003), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000 en een voordeel uit sparen en beleggen van € 20.000.
1.2. Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2006 aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd (aanslagnummer 0000.00.000.W.36, hierna WAZ 2003), berekend naar een vastgesteld premie-inkomen van € 30.000.
1.3. Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2006 aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummer 0000.00.000.H.46, hierna IB/PVV 2004), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000 en een voordeel uit sparen en beleggen van € 20.000.
1.4. Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2006 aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummer 0000.00.000.H.56, hierna IB/PVV 2005), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000 en een voordeel uit sparen en beleggen van € 36.000.
1.5. Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2006 aan eiser voor de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (aanslagnummer 0000.00.00.F.00.0000, hierna OB 2004/2005), met een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 19.958. Tegelijkertijd met het opleggen van de naheffingsaanslag omzetbelasting heeft verweerder bij beschikking een boete opgelegd van € 9.994.
1.6. Eiser heeft met dagtekening 12 augustus 2006 drie bezwaarschriften ingediend tegen de aanslagen als bedoeld onder 1.3 tot en met 1.5.
1.7. Eiser heeft op 18 november 2006 bezwaarschriften ingediend tegen de aanslagen genoemd 1.1 en 1.2.
1.8. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar, die in één geschrift zijn opgenomen met datum 12 november 2007, de bezwaren tegen de aanslagen 1.1 tot en met 1.5 ontvankelijk verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
1.9. Eiser heeft bij brief van 6 december 2007 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Eiser heeft dit beroep gezonden aan verweerder, waar het is ontvangen op 21 december 2007. Na doorzending is het beroep bij de rechtbank ontvangen op 11 januari 2008.
1.10. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.11. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. C, D en E. Ter zitting is aan partijen meegedeeld dat de rechtbank mondeling uitspraak doet in deze procedures. De rechtbank heeft partijen na de zitting schriftelijk meegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan in de onderhavige procedures.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De ondernemingsactiviteiten van eiser bestaan uit het in- en verkopen van scooters, bromfietsen, snorfietsen en losse onderdelen. Een deel van de ingekochte vervoermiddelen wordt gereed gemaakt voor verkoop en een ander deel wordt vrijwel direct gesloopt. Van de onderdelen worden nieuwe vervoermiddelen gemaakt voor de verkoop. Er worden ook losse onderdelen verkocht.
2.2. Eiser is op 15 maart 2006 aangehouden op verdenking van onder andere heling van gestolen brommers en scooters. Eiser is hiervoor op 18 september 2007 strafrechtelijk veroordeeld. Eiser heeft tegen de veroordeling hoger beroep ingesteld.
2.3. Op 9 februari 2006 zijn aan eiser aangiftebiljetten uitgereikt voor de jaren 2003, 2004 en 2005. Op 27 april 2006 zijn aanmaningen verstuurd. Eiser heeft deze aangiften niet ingediend. Er is evenmin aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005.
2.4. Verweerder heeft naar aanleiding van een onderzoek van de Politie te Z op 18 juli 2006 de hiervoor onder 1.1 tot en met 1.5. bedoelde aanslagen ambtshalve opgelegd. Deze aanslagen zijn opgelegd voordat het fiscale onderzoek was afgerond.
2.5. In het onderzoeksrapport van verweerder van 19 oktober 2006, datum eerste dag onderzoek 9 april 2006, is voor zover van belang het volgende vermeld:
‘6.1 Voorraad
Bij de doorzoeking door de Politie in maart 2006 zijn 329 motorblokken aangetroffen en 294 voertuigen in totaal 623 voertuigen en heel veel (niet te tellen) losse onderdelen.
Belastingplichtige heeft geen voorraadadministratie bijgehouden.
6.2. Vaststellen van de omzet en de kosten
Ondanks de zeer gebrekkige inkoop- en verkoopadministratie is aan de hand van de aanwezige bescheiden getracht de gemaakte omzet en gemaakte kosten te benaderen. Tevens is bij de leverancier A van bromfietsonderdelen een derde onderzoek gedaan om inzicht in de aldaar ingekochte goederen te verkrijgen. Volgens de verkregen informatie zijn er meer onderdelen gekocht dan in de aangetroffen vastleggingen is teruggevonden.(…)
6.3. Kasverantwoording
Belastingplichtige realiseert de omzet in contanten. (…) Belastingplichtige vertelde mij op 26 juli 2006 dat hij nimmer een aanwezig kassaldo heeft geteld en of vastgelegd in een kasboek.
6.4. Facturen
(…) Belastingplichtige heeft zijn facturen op geen enkele wijze genummerd.
(…)
10.2 Winstmarge
Belastingplichtige verklaarde dat er een netto winst werd gemaakt op 1 brommer variërend van € 50 tot 100 euro afhankelijk van het type. 50% gemiddeld. Daarnaast worden er nog reparatie werkzaamheden verricht waardoor de winstmarge lager zal worden. Ik zal dan uitgaan van een winstmarge van 35% voor de berekening.’
2.6. De door verweerder opgelegde (ambtshalve) aanslagen zijn op 18 juli 2006 door de deurwaarder afgegeven in een gesloten envelop aan het adres van eiser. Op de akte van betekening staat vermeld:
‘Aan U uitgereikt:
één (1) Aanbiedingsbrief van de heer Inspecteur B dd 18 juli 2006
vier (4) Aanslagen nrs. 0000.00.000.H.36 0000.00.000.W36, 0000.00.000.H.46 en 0000.00.000.H56
één (1) Naheffingsaanslag OB nr 0000.00.00.F.00.0000’.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of:
- eiser ontvankelijk is in zijn bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2003 en de aanslag WAZ 2003;
- de aanslagen IB/PVV 2004 en 2005 alsmede de naheffingsaanslag OB terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd;
- de boete van 50% terecht is opgelegd.
3.2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in de opgelegde aanslag IB/PVV 2004 ten onrechte is gebaseerd op een rendementsgrondslag van € 500.000. Dit dient verlaagd te worden tot een rendementsgrondslag van € 460.583. Voor het jaar 2005 dient het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gebaseerd te worden op een rendementsgrondslag van € 502.509 in plaats van € 900.000. Verder heeft verweerder het standpunt ingenomen dat voor 2005 het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gebaseerd op € 71.999 in plaats van op € 100.000.
3.3. Voor de overige standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid 2003
4.1. Op 18 juli 2006 is een gesloten envelop aan het adres van eiser afgegeven die volgens de akte van betekening vijf aanslagen bevatte. De bezwaarschriften van eiser tegen de aanslag IB/PVV 2003 en WAZ 2003 zijn gedagtekend op 18 november 2006. Verweerder heeft gesteld en eiser heeft dit niet weersproken dat deze bezwaarschriften op 9 januari 2007 persoonlijk door eiser zijn overhandigd aan verweerder.
4.2. Uit hetgeen in 4.1. is vermeld, volgt dat de bezwaarschriften van eiser tegen de aanslagen IB/PVV 2003 en WAZ 2003 zijn ingediend na de in artikel 6:7 AWB genoemde termijn van zes weken. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de in de akte van betekening opgenomen vermelding. Eisers stelling, dat hij de aanslagen 2003 niet heeft ontvangen acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Voorts is niet gebleken dat eiser verschoonbaar te laat is geweest met het indienen van de bezwaarschriften. De rechtbank verklaart daarom het bezwaar van eiser tegen de aanslagen IB/PVV 2003 en WAZ 2003 alsnog niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank de grieven van eiser tegen deze twee aanslagen niet inhoudelijk zal beoordelen.
Aanslagen IB/PVV 2004 en 2005
4.3. Vast staat dat op 9 februari 2006 aangiftebiljetten voor de IB/PVV 2004 en 2005 zijn uitgereikt en dat eiser deze aangiften niet heeft ingediend. Daardoor heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om aangifte te doen als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
4.4. In het controlerapport met datum 19 oktober 2006, heeft verweerder beschreven dat de administratie bestaat uit een doos met bescheiden, die van een aantal jaren door elkaar liggen. De kwitantieblokken bestaan uit los gescheurde kwitanties en doorslagen, waarvan zowel de originele als de doorslagen geen nummering hebben en niet altijd voorzien zijn van een datum. Voor het overgrote deel van de ingekochte brommers en snorfietsen waarvoor een kwitantie is afgegeven is geen bedrag vermeld. Verder volgt uit het controlerapport dat het register, dat eiser op grond van de gemeentelijke verordening van Z moet bijhouden wel aanwezig is, maar slechts ten dele is ingevuld. Naar aanleiding van een onderzoek van een leverancier van bromfietsonderdelen blijkt echter volgens verweerder dat er meer onderdelen zijn gekocht dan in de aangetroffen vastleggingen is teruggevonden. Er is, aldus verweerder, geen voorraadadministratie bijgehouden, de inkoop- en verkoopadministratie vertoont gebreken en een kasadministratie ontbreekt. Tot slot is in het controlerapport vermeld dat aan de hand van de gebrekkig inkoop- en verkoopadministratie is getracht om een berekening te maken van de omzet en de gemaakte kosten.
4.5. De hiervoor in 4.4. weergegeven beschrijving van de administratie is door eiser niet dan wel onvoldoende weersproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 AWR .
4.6. In artikel 27e AWR is, voor zover van belang, bepaald dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wel niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR , de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Voor eiser betekent dit dat de uitspraken op bezwaar, waarin zijn bezwaren tegen de aanslagen zijn afgewezen, in stand blijven, tenzij eiser aantoont dat deze onjuist zijn. Hierdoor rust op eiser de (zware) last om met behulp van stukken en bescheiden te bewijzen dat verweerder de aanslagen tot een te hoog bedrag heeft opgelegd.
4.7. Met de overzichten van de theoretische omzet en netto winst, die door eiser in zijn brief van 20 oktober 2006 zijn vermeld, heeft eiser niet aan de hiervoor bedoelde zware bewijslast voldaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze overzichten niet kan hebben gebaseerd op een deugdelijke administratie omdat, zo blijkt uit hetgeen hiervoor in 4.5. is overwogen deze niet aanwezig is. De overzichten berusten daarom slechts op niet nader door eiser onderbouwde veronderstellingen.
Eisers stelling, dat hij een deel van zijn administratie niet heeft teruggekregen van de politie nadat deze in beslag was genomen, doet hieraan niet af. Allereerst heeft eiser zijn stelling dat hij heeft getracht dit deel van zijn bescheiden terug te krijgen niet nader onderbouwd. Verder oordeelt de rechtbank dat de geconstateerde gebreken in de vastlegging van eisers administratie zo ernstig zijn, dat het ontbreken van administratieve bescheiden over enkele maanden - zo al juist is wat eiser heeft gesteld - hierin geen verandering kan brengen.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de door verweerder gedane uitspraken op bezwaar voor de jaren 2004 en 2005 onjuist zijn. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verweerder bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van een redelijke schatting. Verweerder heeft een winstmarge van 35% gehanteerd en de rechtbank heeft geen redenen om aan te nemen dat dit percentage te hoog is. Deze winstmarge is door verweerder immers vastgesteld op basis van de verklaring van eiser, dat gemiddeld een nettowinst wordt gemaakt van 50% op een brommer. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat voor reparatiewerkzaamheden een lagere winstmarge geldt. Ook de andere uitgangspunten waar verweerder bij zijn berekening van is uitgegaan, zoals de uitbetaalde lonen en de privé opname uit de kas, geven de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder hiervan in redelijkheid niet heeft kunnen uitgaan, nu deze uitgangspunten door eiser onvoldoende zijn weersproken.
4.9. Hetgeen door eiser is aangevoerd over de woning aan de X-straat, namelijk dat deze eigendom is van een GmbH waarvan hij en zijn broer aandeelhouder zijn, is zonder nadere onderbouwing niet voldoende om te oordelen dat verweerder deze huuropbrengsten niet in redelijkheid tot het inkomen van eiser heeft kunnen rekenen. Immers, niet is komen vast te staan dat eiser niet over deze huuropbrengsten kon beschikken.
4.10. Ten aanzien van de door verweerder berekende inkomsten uit werk en woning (verder: box 1) voor het jaar 2004, voor zover het de woning aan de Y-straat betreft, heeft verweerder – het voorlopig oordeel van de rechtbank gehoord hebbende - ter zitting nader het standpunt ingenomen dat niet is komen vast te staan dat eiser eigenaar is van deze woning. Deze inkomsten hadden daarom volgens verweerder niet tot het inkomen uit box 1 gerekend mogen worden. Uit het controlerapport volgt echter dat het inkomen uit box 1 is berekend op € 41.547. Verweerder heeft de aanslag opgelegd naar een lager bedrag, te weten € 30.000 en in zijn verweerschrift geconcludeerd dat het in de aanslag begrepen inkomen uit box 1 te laag is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat, ook indien in aanmerking wordt genomen dat ten onrechte € 2.400 aan huurinkomsten in aanmerking is genomen, de aanslag eerder te laag dan te hoog is. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om het belastbaar inkomen voor box 1 te verminderen.
4.11. In zijn verweerschrift heeft verweerder geconcludeerd dat het inkomen uit box 1 over 2005 te hoog is vastgesteld omdat uit de berekening, die is neergelegd in het controlerapport, volgt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning € 71.999 dient te zijn. De aanslag zal door de rechtbank dienovereenkomstig worden verminderd. Voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2004 en 2005 is door verweerder eveneens gesteld dat deze te hoog zijn berekend en dat de gemiddelde rendementsgrondslag vastgesteld moet worden op respectievelijk € 460.583 en € 502.509. Ook deze bedragen zal de rechtbank dienovereenkomstig verminderen.
Naheffingsaanslag omzetbelasting
4.12. De naheffingsaanslag omzetbelasting is naar het oordeel van de rechtbank eveneens gebaseerd op een redelijke schatting, nu deze is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als de aanslagen IB/PVV 2004 en 2005, en dient daarom in stand te blijven. De rechtbank ziet evenmin redenen om de tegelijkertijd met deze aanslag opgelegde boete van 50% te verminderen. Gelet op de ernstige gebreken in de administratie, waarvan eiser zich bewust moet zijn geweest, acht de rechtbank deze boete passend en geboden.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank:
2003
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2003 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen deze aanslag alsnog niet-ontvankelijk;
2004
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2004 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de inkomsten uit sparen en beleggen betreft;
- vermindert de gemiddelde rendementsgrondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot een bedrag van € 460.583;
2005
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2005 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert het belastbaar inkomen uit werk en inkomen tot een bedrag van € 71.999;
- vermindert de gemiddelde rendementsgrondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot een bedrag van € 502.509;
Omzetbelasting
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting ongegrond
- verklaart het beroep tegen de opgelegde boete ongegrond;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 143 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 6 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mrs. L.F. Roseval en mr. A.M. van Amsterdam rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.