Uitspraak
09/3883 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 juni 2009, 08/670 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud en [naam voormalig echtgenoot]. De heer R.B. Schmitt is als tolk opgetreden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is sinds 18 september 1991 in het genot van een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 18 september 2007 is aan haar, door de Deutsche Rentenversicherung Westfalen, een Altersrente für schwerbehinderte Menschen (hierna: Altersrente) toegekend, met ingang van 1 juni 2007. Het Uwv heeft appellante, met een besluit van 26 november 2007, laten weten dat de Altersrente geheel verrekend wordt met haar WAO-uitkering. De WAO-uitkering wordt slechts uitgekeerd voor zover deze de Altersrente overtreft.
1.2. In bezwaar heeft appellante onder andere gesteld dat een groot deel van de Altersrente is opgebouwd door haar voormalige echtgenoot [naam voormalig echtgenoot] en dat zijn pensioenrechten bij de echtscheiding in 1980 zijn verdeeld. Het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2007 is bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verrekeningsbepalingen, zowel nationaal als internationaal, slechts van belang is de hoogte van de toegekende uitkering. De Altersrente is terecht aangemerkt als ouderdomsuitkering dan wel enige andere uitkering welke in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend en op juiste wijze door het Uwv in mindering gebracht op de WAO-uitkering.
3. In hoger beroep bestrijdt appellante de aangevallen uitspraak met name door te stellen dat uit Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: Vo. 1408/71) volgt dat alleen verrekend mag worden het gedeelte dat appellante zelf aan recht op Altersrente heeft opgebouwd, maar dat het gedeelte dat door Hahn is opgebouwd niet verrekend mag worden omdat appellante voor dat gedeelte niet als werknemer of zelfstandige in de zin van Vo. 1408/71 aangemerkt kan worden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De stelling van appellante dat uit Vo. 1408/71 zou volgen dat een gedeelte van de Altersrente niet verrekend mag worden met de WAO-uitkering kan de Raad niet onderschrijven. Artikel 12, lid 2, van Vo. 1408 /71 luidt:
“2. De bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet ingeval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen van sociale zekerheid of met andere inkomsten, zijn op de rechthebbenden van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn verkregen of om inkomsten welke op het grondgebied van een andere Lid-Staat zijn verworven. Deze regel is evenwel niet van toepassing indien de betrokkene gelijksoortige uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom, overlijden (pensioenen) of beroepsziekte geniet, welke door de organen van twee of meer Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 46, 50, 51 of 60, lid 1, sub b ), worden vastgesteld.”
Nu in dit geding geen sprake is van gelijksoortige uitkeringen als hier bedoeld, volgt uit artikel 12, lid 2, van Vo. 1408/71 dat de wijze van verrekening bij samenloop van uitkeringen uit verschillende Mogendheden, het in beginsel aan de bevoegde Lid-Staat (in casu Nederland) is te bepalen op welke wijze tot verrekening wordt overgegaan.
4.2. Het Uwv heeft de verrekening van de Altersrente met de WAO-uitkering doen steunen op artikel 65 (oud) van de WAO en het op dit artikel gebaseerde Besluit voorkoming en beperking samenloop WAO- en WIA-uitkeringen met uitkeringen op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid (hierna: Besluit). Artikel 1, lid 1, onder c, van genoemd Besluit luidt:
“1. Bij samenloop over eenzelfde tijdvak van een arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met één of meer van de navolgende ingevolge de sociale wetgeving van één of meer andere Mogendheden toegekende uitkeringen:
(…)
c. ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, welke in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, indien en voor zover deze het totale bedrag van de onder a t/m c bedoelde uitkeringen overtreft.”
4.3. Niet in geding is dat de Altersrente een uitkering is die in verband met het bereiken van een bepaalde leeftijd aan appellante is toegekend. Uit het Besluit blijkt dat slechts van belang is dát een uitkering wordt toegekend, niet of het recht op of de hoogte van de uitkering is vastgesteld op grond van uitsluitend door appellante zelf opgebouwde rechten, tijdvakken of andere omstandigheden.
4.4. Uit de stukken blijkt dat het Uwv, bij het nemen van het bestreden besluit, tevens heeft berekend of de toepassing van artikel 46 van Vo. 1408 /71 tot een voor appellante gunstiger resultaat zou leiden. Bij de berekening van het verhoudingsgetal tussen verzekerde perioden in Nederland en in Duitsland heeft het Uwv, voor wat betreft de Duitse perioden, alleen rekening gehouden met de door appellante persoonlijk opgebouwde rechten. Door, met gebruikmaking van deze methode, te concluderen dat de toepassing van de nationale verrekeningsregels voor appellante het meest gunstig is, kan niet gezegd worden dat appellante tekort is gedaan.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) T. Dolderman.
EV