Uitspraak
201003186/1/H2.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade (artikel 8:73, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats]
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 7 april 2010, in zaak nr. 200806952/1/R1, heeft de Afdeling de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond verklaard, het besluit van 29 augustus 2008 vernietigd en het besluit van 3 augustus 2005 gedeeltelijk herroepen. Voorts heeft de Afdeling daarbij met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak inzake schadevergoeding.
Desgevraagd hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun verzoeken schriftelijk nader toegelicht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de behandeling ter zitting voortgezet op 21 juni 2011, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Het verzoek van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] verzoekt de Afdeling de minister te veroordelen tot vergoeding van de door hem en door andere burgers geleden (immateriële) schade als gevolg van de besluiten van 29 augustus 2008 en 3 augustus 2005. Bij deze besluiten heeft de minister, voor zover thans van belang, vrijstelling verleend van de bepalingen van de bestemmingsplannen Schinveld-Oost en Buitengebied teneinde in de Schinveldse bossen een strook van 6 hectare bomen langs een Nederlands-Duitse grensweg te kunnen afzagen. Volgens [appellant sub 1] is door de kap de geluidoverlast van overvliegende Awacs-vliegtuigen van de vliegbasis Geilenkirchen, vlakbij Schinveld, toegenomen.
Meer in het bijzonder verzoekt hij om een vergoeding van € 1000,OO euro per inwoner of slachtoffer voor iedere vlucht dat de Awacs-vliegtuigen meer geluid maken dan 99,9 dB(A). Ten behoeve van alle inwoners van Brunssum en Onderbanken verzoekt hij om een gezondheidsonderzoek, isolatiemaatregelen en om permanente geluidmeting. Voorts wenst hij een vergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn ten behoeve van een ieder die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 3 augustus 2005 en geen vergoeding heeft toegekend gekregen bij uitspraak van 7 april 2010. Daarnaast verzoekt hij om een algemene compensatie voor iedere bezwaarmaker en gedupeerde en om compensatie voor degenen die strafrechtelijk zijn aangepakt tijdens acties tegen de bomenkap.
Ten aanzien van zichzelf verzoekt hij om vergoeding van kosten ontstaan tijdens procedures en om vergoeding van schade en kosten ontstaan tijdens protestacties tegen de voorgenomen kap. Voorts verzoekt hij om geluidisolatie van zijn woning, huurcompensatie en om een vergoeding voor derving van woongenot, waaronder het niet gebruik kunnen maken van zijn tuin door het overvliegen van de Awacs-vliegtuigen. Ook verzoekt hij om compensatie voor de aantasting van zijn (psychische) gezondheid.
2.3. Voor zover het verzoek van [appellant sub 1] betrekking heeft op vergoeding van schade beweerdelijk geleden door andere mensen, is hiervoor geen grondslag aanwezig. Een verzoek op grond van artikel 8:73 van de Awb kan alleen betrekking hebben op vergoeding van schade geleden door een partij die tijdens de beroepsprocedure een verzoek tot veroordeling om schadevergoeding heeft gedaan en ten aanzien van wie het beroep gegrond is verklaard. Artikel 8:73 biedt evenmin een grondslag voor het treffen van maatregelen ter beperking van geluidbelasting of het doen van een gezondheidsonderzoek ten behoeve van andere mensen.
2.3.1. Voor zover [appellant sub 1] alsnog een vergoeding wenst voor de door hem gemaakte kosten in het kader van de bezwaarschriftprocedure, is van belang dat hij daartoe, gelet op artikel 7:15, derde lid, van de Awb , een verzoek had moeten doen voordat de minister een beslissing op bezwaar had genomen. Deze regeling heeft een exclusief karakter en staat er derhalve aan in de weg om deze kosten nadien via de weg van 8:73 van de Awb vergoed te krijgen.
Voor zover hij een hogere vergoeding wenst voor de door hem gemaakte kosten in het kader van de beroepsprocedure, is van belang dat vergoeding daarvan slechts met toepassing van 8:75 van de Awb kan plaatsvinden. Voor vergoeding van deze kosten langs de weg van 8:73 van de Awb is geen plaats. Bij uitspraak van 7 april 2010 heeft de Afdeling de minister veroordeeld in de door [appellant sub 1] gemaakt proceskosten in beroep. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte in de beroepsprocedure niet het volledige bedrag voor proceskosten voor vergoeding in aanmerking komt, treft dit niet het gewenste doel. Gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht, is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van 8:73 van de Awb geen plaats.
Voor zover de door [appellant sub 1] gestelde kosten betrekking hebben op zijn aanwezigheid tijdens protestacties tegen de voorgenomen bomenkap, is van belang dat die schade niet het gevolg is van de besluiten van 3 augustus 2005 en 29 augustus 2008. Deelname aan die acties is, anders dan het maken van bezwaar en instellen van beroep tegen besluiten waarvan men de onrechtmatigheid wil aantonen, geen noodzakelijk gevolg van die besluiten, maar berust op een eigen keuze. Eventuele schade ontstaan tijdens de ontruiming van het kapgebied is evenmin het gevolg van die besluiten, maar van feitelijk handelen.
Voor zover hij een vergoeding wenst voor de door hem gestelde immateriële schade, slaagt dit evenmin. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanig heeft geleden dat sprake is van aantasting van zijn eer of goede naam of dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek . Dat uit diverse onderzoeken, waaronder het GGD-bevolkingsonderzoek, zou blijken dat geluidoverlast slecht is voor de gezondheid, betekent niet dat ten aanzien van [appellant sub 1] vast is komen te staan dat zijn hoge bloeddruk het gevolg is van de besluiten van 3 augustus 2005 en 29 augustus 2008.
2.3.2. Voor zover hij een vergoeding wenst voor schade wegens verminderd woongenot als gevolg van hinder en overlast door toename van geluid als gevolg van de bomenkap, is het volgende van belang. De door [appellant sub 1] overgelegde gegevens bieden onvoldoende houvast om de omvang van de daadwerkelijk door hem geleden schade vast te stellen. Voorts berusten deze op het onjuiste uitgangspunt dat in deze procedure een vergoeding kan worden gevorderd van schade die het gevolg is van het overvliegen van de Awacs-vliegtuigen als zodanig. Dit neemt niet weg dat het aannemelijk is dat [appellant sub 1] een zekere schade heeft geleden als gevolg van de besluiten van 3 augustus 2005 en 29 augustus 2008. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Afdeling in haar uitspraak van 7 april 2010 de stelling van de minister dat de door de bomenkap veroorzaakte extra geluidsoverlast niet zal leiden tot een toename van de reeds ondervonden hinder als onvoldoende onderbouwd niet heeft aanvaard. De minister heeft thans geen nadere motivering van dit standpunt gegeven. Met de eerder in de procedure overgelegde deskundigenrapporten, zoals de rapporten van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. van 6 maart en 27 januari 2010, is een begin van bewijs hebben geleverd dat er niet van uit kan worden gegaan dat de bomenkap geen enkele invloed heeft op de geluidbelasting. Onder deze omstandigheden is het, anders dan de minister betoogt, niet redelijk om de onzekerheid over de mate waarin de bomenkap heeft bijgedragen aan de toename van geluidoverlast geheel voor rekening van [appellant sub 1] te laten.
Bij gebreke van toereikende gegevens stelt de Afdeling de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende schade naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00.
2.3.3. Voor zover [appellant sub 1] bij brief van 11 januari 2011 verzocht heeft om vergoeding van immateriële schade wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is daarvoor geen grond aanwezig. Bij uitspraak van 7 april 2010 heeft de Afdeling de minister veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 2000,00 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedures tegen de besluiten van 3 augustus 2005 en 29 augustus 2008. In die uitspraak heeft de Afdeling tevens bepaald dat zij het onderzoek zal heropenen ter voorbereiding van een uitspraak op het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb . De schadestaatprocedure dient als een afzonderlijke procedure te worden beschouwd, die volgt op de uitspraak in de hoofdzaak. Nu bij deze uitspraak is beslist op het verzoek en derhalve binnen een als redelijk aan te merken termijn van twee jaar, is een overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde.
Het verzoek van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] verzoekt de Afdeling de minister te veroordelen in de vergoeding van schade, die volgens hem het gevolg is van de onrechtmatige bomenkap. De schade bestaat uit de onverkoopbaarheid van zijn huidige woning en het moeten kopen van een vergelijkbare woning op een rustigere locatie. Voorts bestaat de schade uit inkomensderving, kosten van het verlenen van onderdak aan actievoerders en een vergoeding voor derving woongenot als gevolg van de bomenkap toegenomen geluidoverlast veroorzaakt door Awacs-vliegtuigen.
2.5. Voor zover [appellant sub 2] stelt dat zijn huidige woning door de bomenkap onverkoopbaar is geworden en hij schade lijdt, omdat hij zich genoodzaakt ziet elders een vergelijkbare woning te kopen, komt deze schade niet voor vergoeding in aanmerking. Uit de door hem overgelegde brief van een makelaar van 7 juni 2011 blijkt dat de ligging van de woning nabij de aan- en afvliegroutes van de Awacs-vliegtuigen een waardedrukkende effect van 40% op de woning zou hebben. Daarvan was echter ook al sprake voor de bomenkap en niet is aangetoond in welke mate de bomenkap van invloed is geweest op deze waardevermindering.
De gestelde inkomensderving komt niet voor vergoeding in aanmerking. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is van de besluiten van 3 augustus 2005 en 29 augustus 2008.
De door [appellant sub 2] gestelde kosten voor het verlenen van onderdak aan actievoerders komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het maken van deze kosten berust op een eigen keuze en kan, anders dan kosten van het maken van bezwaar en instellen van beroep, niet als gevolg van de besluiten van 3 augustus 2005 en 29 augustus 2008 worden aangemerkt.
Voor zover [appellant sub 2] verzoekt om vergoeding van schade voor aantasting van zijn woongenot, komt aan hem, gelet op hetgeen onder 2.3.2. is overwogen, € 5.000,00 toe.
2.6. Aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dient de wettelijke rente over het verschuldigde te worden vergoed met ingang van de dag waarop het besluit in primo is genomen.
2.7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu om aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ieder een schadevergoeding van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2005 tot aan de dag van algehele voldoening, te betalen;
II. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
III. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag voor [appellant sub 1] van € 256,51 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro en eenenvijftig cent) en voor [appellant sub 2] van € 65,27 (zegge: vijfenzestig euro en zevenentwintig cent).
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011
299.