Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing vordering van de officier van justitie.

Over de kans op recidive van delicten met een ernst als die van de indexdelicten lopen de meningen van de kliniek en de deskundigen uiteen. Naar het oordeel van het hof zijn de aanwijzingen voor recidive van met de indexdelicten vergelijkbare delicten van onvoldoende gewicht om een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen rechtvaardigen. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] beiden uitdrukkelijk hebben verklaard ook de justitiële documentatie van de terbeschikkinggestelde bij hun weging van het recidiverisico te hebben betrokken, dus ook de feiten waarvoor de terbeschikkinggestelde al eerder was veroordeeld. Beide deskundigen zijn bovendien van mening dat de indexdelicten sterk contextueel bepaald zijn.

In zijn beslissing van 12 juni 2009 zag het hof het herhalingsgevaar eerder als matig dan laag, mede op basis van de rapportage van dr. [C.], volgens wie geen sprake zou zijn geweest van een voorgeschiedenis met ernstige gewelddadige delicten. Nu de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] de justitiële documentatie wel in hun beschouwingen hebben meegenomen, acht het hof, mede gelet ook op de eerdere rapportage van dr. [C.], het recidivegevaar laag.

Uitspraak



TBS P11/0154

Beslissing d.d. 18 juli 2011

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [plaats] op [datum],

verblijvende in [kliniek].

Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Almelo van 7 april 2011,

houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.

Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:

- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg d.d. 14 oktober 2010,

23 december 2010 en 24 maart 2011;

- de beslissing waarvan beroep;

- de akte van beroep van de officier van justitie d.d. 12 april 2011

- de appelschriftuur van de officier van justitie d.d. 22 april 2011;

- het rapport d.d. 14 september 2010 van [psycholoog], psycholoog;

- het rapport d.d. 2 oktober 2010 van drs. [psychiater], psychiater;

- het advies van [kliniek] van 14 december 2010, met daarbij gevoegd de wettelijke aantekeningen over de periode van 10 november 2009 tot en met

17 augustus 2010;

- de adviesrapportage d.d. 17 maart 2011 van [forensisch rapporteur], forensisch rapporteur;

- het aanvullend advies van [kliniek] van 21 juni 2011, met daarbij gevoegd de wettelijke aantekeningen over de periode van 18 augustus 2010 tot en met

31 mei 2011.

Het hof heeft ter zitting van 4 juli 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadslieden mr P.B.A. Acda en mr G.G.J. Knoops, beiden advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas. Voorts heeft het hof ter zitting van 4 juli 2011 gehoord de getuige-deskundige de heer [GZ psycholoog], werkzaam als GZ-psycholoog bij [kliniek], en de deskundigen de heer [psycholoog], psycholoog, en de heer

[psychiater], psychiater.

Overwegingen

Het standpunt van de kliniek

Het advies van [kliniek] d.d. 14 december 2010 vermeldt onder meer het volgende:

Diagnostisch beeld

Patiënt is een intellectueel zwakke man met een zwakke interne structuur, lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis (narcistische, theatrale en paranoïde trekken). Er is sprake van emotionele en affectieve verwaarlozing in zijn jeugd. Zijn slechthorendheid heeft een rol gespeeld in het moeizaam tot stand komen van o.a. positieve relaties met leeftijdgenoten en daarbij behorende relationele vaardigheden. Er is een wantrouwende attitude ontstaan. Zijn eigenheid en zelfwaardering laat hij sterk afhangen van zijn omgeving. Wanneer de omgeving voldoende structuur en positieve bekrachtiging biedt, is hij in staat sociaal en hulpvaardig gedrag te tonen. Juist de structuur vanuit de omgeving is noodzakelijk om adequaat te functioneren. Patiënt ontkent zijn seksuele delicten.

Classificatie volgens DSM-IV

As I 799.9 diagnose uitgesteld

As II 301.9 persoonlijkheidsstoornis NAO

As III slechthorendheid

As IV TBS

As V GAF = 55

Conclusies, samenvatting van de meest recente risicotaxatie

Conclusie d.d. april 2009: Evenals in 2008 wordt bij onmiddellijke beëindiging van de huidige TBS-maatregel de kans op een delict op zowel korte als lange termijn hoog geschat.

Op basis van de historische factoren kan gesteld worden dat er sprake is van een matig basisrisico. Betrokkene is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis NAO en zwakbegaafdheid. Tevens kan er volgens de DSM-IV gesproken worden van de diagnose pedofilie (voorlopig), wat betekent dat er sprake is van een seksueel deviante voorkeur. In combinatie met een hoge score op factor 1 van de PCL-r is dit een belangrijke risicofactor. Op factor 2 van de PCL-r scoort betrokkene gemiddeld. Het behandelverloop geeft wederom geen aanleiding het recidiverisico naar beneden bij te stellen. Betrokkene ontkent zijn delict volledig en weigert te participeren in delictgerelateerde therapieën. Hij heeft onvoldoende probleeminzicht en zijn copingvaardigheden zijn onvoldoende. Spanningen kan betrokkene niet altijd op een juiste manier uiten. Deze spanningen zijn mogelijk de oorzaak van de somatische klachten van betrokkene en de irritatie en verbale agressie naar medepatiënten. Hij heeft zich in de afgelopen periode enkel bezig gehouden met verzet tegen zijn veroordeling en ook na veelvuldig bespreken van een (niet delictgerelateerd) aanbod, heeft hij hier geen gebruik van gemaakt.

Als beschermende factor kan worden genoemd dat wanneer betrokkene minder spanningen ervaart, de interactie tussen betrokkene en staf en medepatiënten makkelijker verloopt en zijn bereidheid om therapieën te volgen die niet delictgerelateerd zijn toeneemt. Verder zijn er de afgelopen periode geen signalen geweest die duiden op gerichtheid op seksualiteit. Het onttrekkingrisico bij begeleid verlof wordt nog steeds als matig tot hoog ingeschat, mede omdat het gedrag van betrokkene sterk afhankelijk blijft van externe structuur.

Conclusie en advies

Ook na de overplaatsing naar [kliniek] dreigt de behandeling van patiënt in een impasse te geraken. Er zal in de voorliggende periode worden onderzocht in hoeverre er een basis gevonden kan worden voor behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek. Indirect zullen daarbij mogelijk aspecten worden meegenomen die relevant zijn voor het indexdelict en het risico van recidive. In hoeverre er een behandeling op gang komt, die uiteindelijk zou kunnen leiden tot een mogelijke resocialisatie, valt nu niet te voorspellen. Gezien het behandelverloop tot nu toe, het obstakel van de ontkenning en meer in algemene zin de rigiditeit in de persoonlijkheid van patiënt, mag worden aangenomen dat er nog langere tijd nodig zal zijn voor het vervolg van de behandeling. Gezien het bovenstaande menen wij u te moeten adviseren de terbeschikkingstelling met een periode van 2 jaar te verlengen.

In de aanvullende informatie van [kliniek] d.d. 21 juni 2011 wordt onder meer het volgende genoemd:

Patiënt heeft maar één ding voor ogen en dat is een zo spoedig mogelijk vertrek uit de kliniek. Patiënt heeft een intakegesprek gehad met [stichting], welk contact is geïnitieerd door zijn raadsman. Patiënt is afgewezen. [Stichting] heeft aangegeven dat zij de stap van geen enkele vrijheid binnen [kliniek] naar de vrijheid buiten veel te groot vindt. Patiënt is op deze stap onvoldoende voorbereid.

Op dit moment is geen sprake van behandeling gericht op vermindering van de delictgevaarlijkheid en er kan ook niet worden gesproken van progressie met betrekking tot behandeldoelen op dit punt. Er is een behandeling aangeboden gericht op de persoonlijkheidsstoornis, waarbij de delicten buiten beschouwing worden gelaten. Tot nu toe heeft patiënt aangegeven dit niet te willen. Bovendien is er geen mogelijkheid om te toetsen hoe patiënt zou functioneren als de structuur afneemt, zijn bewegingsvrijheid toeneemt en de begeleiding meer op afstand komt te verkeren. Patiënt heeft immers geen verlof.

Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis, die weliswaar in de loop der jaren iets is verbleekt, maar die nog steeds een potentieel probleem vormt als het gaat om sociaal-maatschappelijk en sociaal-emotioneel functioneren van patiënt. Ook in de kliniek blijkt dat de emotionele copingvaardigheden van patiënt, in combinatie met een beperkte stresstolerantie, het functioneren negatief kan beïnvloeden. Alhoewel

patiënt in de kliniek geen alcohol gebruikt en er al jaren geen tekenen van zucht zijn, valt niet uit te sluiten dat alcoholmisbruik een potentieel probleem vormt in situaties van aanhoudende stress, tekortschietende copingvaardigheden en een gebrek aan deskundige begeleiding.

De kliniek blijft bij haar standpunt dat een (veronderstelde) afname van de delictgevaarlijkheid moet worden getoetst voordat kan worden gedacht aan een (onvoorwaardelijke) beëindiging van de TBS maatregel. Het advies is om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar. De kliniek is voornemens om een nieuwe risicotaxatie te doen, gericht op het praktiseren van begeleid verlof. De insteek is om begeleid verlof aan te vragen teneinde een meer geleidelijke overgang naar de maatschappelijke context mogelijk te maken.

De wettelijke aantekeningen over de periode 18 augustus 2010 tot en met 31 mei 2011, pagina 43-44 vermelden bij de risicotaxatie HCR-20 (datum rapportage 30 november 2010):

Of patiënt in de toekomst, in een vrije maatschappij, opnieuw een seksueel delict (met een kind) zal plegen, is mede afhankelijk van een aantal situationele factoren, zoals die ten tijde van het delict hebben gespeeld. Inzicht in deze factoren is er op dit moment slechts ten dele. Omdat patiënt niet instaat (of onwillend) is om meer openheid te geven, kan de kans op (seksueel) gewelddadig gedrag op de langere termijn niet goed worden beoordeeld. Op basis van het gedrag in de kliniek, het gegeven dat er geen sprake is van alcoholmisbruik of zucht naar alcohol en omdat er geen sprake is van agressief gedrag, wordt de kans als verminderd beschouwd. Omdat patiënt niet wil meewerken aan het onderzoeken en behandelen van zijn persoonlijkheidsstoornis en omdat er geen ervaringen zijn opgebouwd met het functioneren buiten de kliniek kan niet goed worden beoordeeld in hoeverre toekomstige situationele stressoren in combinatie met de beperkte copingsvaardigheden tot een hoog risico zouden kunnen leiden. Een hoog risico kan dus niet worden uitgesloten. Patiënt heeft zich in het verleden een aantal malen fysiek agressief gedragen. Dit is echter niet kenmerkend voor patiënt. Sinds zijn verblijf in de TBS-kliniek is hij voor zover bekend niet fysiek agressief geweest. De kans op overig gewelddadig gedrag wordt in de TBS-kliniek dan ook als gering beoordeeld. Voor een situatie in de maatschappij wordt deze kans groter als patiënt zich onmachtig, gekrenkt of gefrustreerd voelt (achterdochtig raakt) en niet op adequate manier uiting kan geven aan zijn gevoelens en gedachten.

De huidige kliniek stelt de diagnose pedofilie niet (meer), althans er wordt een uitgestelde diagnose gehanteerd.

Er zijn geen aanwijzingen voor negatieve opvattingen of een antisociale attitude, noch voor psychotische symptomen of impulsiviteit.

Over potentieel destabiliserende factoren kan slechts worden gespeculeerd omdat er met patiënt geen delictanalyse is gemaakt.

Ter zitting van dit hof van 4 juli 2011 is als getuige-deskundige gehoord de heer

[GZ-psycholoog], werkzaam als GZ-psycholoog bij [kliniek]. Hij heeft - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:

De kliniek handhaaft haar advies van 21 juni 2011 dat strekt tot verlenging met één jaar van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Binnen de kliniek is geen sprake van delictgevaarlijkheid. De kliniek kan niet goed inschatten of het risico op herhaling zal toenemen bij terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij; dat is speculeren. Een exact dezelfde context als die waarbinnen de indexdelicten hebben plaatsgevonden, zal zich niet zo vlug voordoen. De persoonlijkheidsstoornis is in ieder geval verbleekt en milder geworden. De kliniek wil de mate van delictgevaarlijkheid toetsen door middel van behandeling en vooral door middel van verlof. Indien het hof de terbeschikkingstelling verlengt, zal de kliniek een aanvraag voor begeleid verlof indienen.

De rapportage Pro Justitia

Uit het rapport van 14 september 2010 van [psycholoog], psycholoog, blijkt onder meer het volgende:

Op grond van de huidige bevindingen kan worden geconcludeerd dat betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistisch-afhankelijke en theatrale trekken. Ook als men de onmiskenbare structurerende effecten op betrokkenes psychische conditie van een langdurig verblijf in een TBS-kliniek (met alle zorg, steun en aandacht die hij krijgt) verdisconteert en meeweegt, lijkt betrokkenes persoonlijkheidsstoornis met het ouder worden- en met hetgeen betrokkene ondanks zijn weerstand tegen de behandeling tijdens diezelfde behandeling heeft geleerd- wat milder te zijn geworden, zeker als men de huidige klinische presentatie en testresultaten vergelijkt met die in 2000 (in het PBC). Gelet op de resultaten van de PCL-R voldoet betrokkene bij lange na niet aan de criteria van psychopathie en kan men ook niet spreken van aanwijzingen voor psychopathie. Er zijn bij betrokkene geen aanwijzingen voor seksuele problematiek, ook niet in de zin van pedoseksualteit. De conclusies van het PBC, psychiater [C.} en psycholoog [D.R.] kunnen op dit vlak volledig worden onderschreven. Betrokkene is al zo lang abstinent van alcohol (mede op grond van een (op dit vlak) kennelijk effectieve behandeling in [kliniek]), dat er geen aanleiding is om op dit vlak een diagnose te stellen.

Naar aanleiding van deze (klinische) risicotaxatie van het PBC, en meer in het algemeen als het gaat om de vraag of er bij betrokkene sprake is van een `bredere', meer algemene delictgevaarlijkheid in de zin van een verhoogde kans op geweldsdelicten, kan het volgende worden overwogen. Het moge duidelijk zijn dat betrokkene, gegeven de aard van zijn persoonlijkheidsstoornis en de naar verwachting beperkte steun die hij vanuit zijn (beperkte) sociale netwerk zal krijgen, bij een eventuele terugkeer in de maatschappij geconfronteerd zal worden met stresserende invloeden en moeite, wellicht veel moeite zal hebben om zich zelfstandig staande te houden en te integreren in een (veranderde) maatschappij. Deze stresserende invloeden zullen zich naar verwachting manifesteren in de vorm van diffuse spanningsklachten en zullen ook effect hebben op relaties die hij in de toekomst zal aangaan. Het valt niet uit te sluiten dat deze stresserende invloeden zullen resulteren in grensoverschrijdend gedrag in relaties in de vorm van overlast en wellicht mishandeling van een partner, met name wanneer er een terugval in excessief alcoholgebruik zal optreden. Voor de eventuele ontremmende effecten van excessief alcoholgebruik kan hij echter in principe in hoge mate verantwoordelijk worden gehouden.

Ook binnen dit geschetste scenario zijn er echter geen aanwijzingen die aannemelijk maken dat er sprake is van een significant verhoogd risico op geweldsdelicten vanuit betrokkenes pathologie. Gegeven een zekere verbleking van de persoonlijkheidspathologie, en gegeven de lange periode die sinds de indexdelicten verstreken is, kan men zeker niet stellen dat wraakzucht en krenkbaarheid (nog steeds) centraal staan in de persoonlijkheidspathologie. Betrokkene is weliswaar strijdbaar als het gaat om zijn wens tot rehabilitatie, maar hij heeft zich inmiddels psychologisch gezien in de loop der jaren ook wel redelijk losgemaakt van de zeer persoonlijke dynamiek rondom de indexdelicten. In ieder geval zijn er geen aanwijzingen voor actuele hevige onmachtsgevoelens naar aanleiding van de bewezenverklaring, of van een hevige bitterheid of gekrenktheid ten aanzien van zijn ex-echtgenote, zijn zwager of zijn dochters vanwege de belastende verklaringen die zij over hem hebben afgelegd. Meer in het bijzonder zijn er geen aanwijzingen dat betrokkene wraakgevoelens koestert jegens wie dan ook, met inbegrip van de buurtbewoners die belastende verklaringen over hem hebben afgelegd.

De som van voorgaande overwegingen brengt [psycholoog] tot de conclusie dat, indien betrokkene terugkeert in de maatschappij, zowel de kans op herhaling van seksuele delicten vergelijkbaar met de indexdelicten, als het risico van (ernstige) geweldsdelicten in het algemeen, ook op de lange termijn klein tot zeer klein is. Dat betrokkene een (zeer) beperkt probleeminzicht toont, dat hij de indexdelicten ontkent, dat hij mede vanwege die ontkenning (en de reactie van de klinieken daarop, terugkerend in hun risicotaxatie-score) slechts in (zeer) beperkte mate heeft kunnen profiteren van de behandeling, en zijn score op de SVR-20, heeft binnen deze delictanalyse en beoordeling van de delictgevaarlijkheid geen substantiële forensische relevantie.

Gelet op deze conclusie zijn er voor [psycholoog] geen gronden om de rechter te adviseren om de TBS van betrokkene te verlengen. [Psycholoog] adviseert de rechter daarom de TBS van betrokkene onvoorwaardelijk te beëindigen.

Ter zitting van het hof van 4 juli 2011 heeft [psycholoog], gehoord als deskundige, zijn advies gehandhaafd en - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:

De kans op herhaling van vergelijkbare delicten als de indexdelicten dan wel geweldsdelicten in het algemeen acht ik klein tot zeer klein. Bij de inschatting van de kans op herhaling is alle beschikbare informatie meegewogen met inbegrip van alle veroordelingen, opgenomen in de justitiële documentatie van de terbeschikkinggestelde.

Weliswaar zou de terbeschikkinggestelde kunnen profiteren van verdere steun en begeleiding in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, maar dat is gezien de kleine tot zeer kleine kans op recidive geen reden om daartoe te adviseren.

De overgang vanuit de kliniek naar de maatschappij zal zeker stresserend zijn voor de terbeschikkinggestelde, zeker als er geen enkele vorm van nazorg en begeleiding is, maar niet te verwachten is dat dit zal leiden tot een verhoogd recidiverisico.

Uit het rapport van 2 oktober 2010 van drs. [psychiater], psychiater, blijkt onder meer het volgende:

Primair is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met als centrale en structurele kenmerken een basaal gevoel van onzekerheid, het slecht kunnen verdragen en hanteren van spanningen, agressieremming, een egocentrisch levensperspectief en een overmatige manier van het uiten van emoties. Onderzochte is afhankelijk van de steun, structuur en bevestiging van anderen en functioneert op beperkt begaafd niveau (verbaal op zwakbegaafd en performaal op laaggemiddeld niveau).

Gedurende de jaren 90 is er sprake geweest van alcoholafhankelijkheid; nu is er geen sprake meer van alcoholafhankelijkheid. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van pedofilie dan wel een andere parafilie noch voor psychopathie. Evenmin is er sprake van een depressie in psychiatrische zin.

Ondanks alle strijd tijdens de behandeling tot nu toe is de indruk dat de scherpe kanten van de persoonlijkheid milder zijn geworden: hij lijkt spanningen beter te kunnen hanteren evenals beter voor zichzelf op te (kunnen) komen, sociaal vaardiger te zijn geworden.

Voor wat betreft het recidiverisico zijn er de volgende overwegingen te maken. De indexdelicten zijn sterk context bepaald. In die periode vielen de steun, structuur en bevestiging van zowel zijn eigen familie als die van zijn schoonfamilie en van het werk weg, waren er forse relationele spanningen, was hij fors aan alcohol verslaafd (met een ontremmend effect op zowel agressiviteit en seksualiteit) en had hij te maken met de opvoeding van sterk problematische kinderen. Al voor het opleggen van detentie en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege slaagde onderzochte er tijdens ambulante behandeling bij de Tender in om zijn overmatig alcohol onder controle te krijgen. Voor wat betreft de diagnostiek zijn er geen aanwijzingen voor pedofilie of een andere parafilie noch voor psychopathie. Onder de gestructureerde omstandigheden van de lopende TBS-behandeling hebben zich geen echte, noemenswaardige conflicten/probleemsituaties voorgedaan. De scherpste kanten van de persoonlijkheidsstoornis lijken tijdens de lopende behandeling, ondanks alle strijd en beperkte deelname aan het behandelprogramma, en vermoedelijk mede dankzij het ouder worden, milder te zijn geworden, al blijft onderzochte wel voldoen aan de criteria voor een persoonlijkheidsstoornis (structurele disfunctionele patronen in het denken, voelen, handelen en dagelijks functioneren, zie diagnostische overwegingen).

De gepleegde delicten voorafgaand aan de indexdelicten heeft betrokkene, evenals de poging tot verkrachting van zijn toenmalige echtgenote (waarvoor

hij nooit veroordeeld is), (grotendeels) onder invloed van alcohol gepleegd.

De kans dat betrokkene in de toekomst in vergelijkbare omstandigheden terecht komt (zoals tijdens het plegen van de indexdelicten) is uitermate klein. Wel heeft onderzochte langdurige begeleiding nodig, wat hij zelf ook inziet en waartoe hij bereid is. Deze begeleiding is nodig om hem te helpen bij de overgang van de TBS-setting naar het gewone, dagelijkse leven en om hem te helpen een zinvolle invulling aan zijn bestaan onder gestructureerde omstandigheden te geven. Tevens kan gedacht worden aan een voortzetting van vaardigheidstraining gericht op het verdragen en hanteren van spanningen en het voor zichzelf opkomen. Voor de begeleiding is geen TBS-kader noodzakelijk.

Ter zitting van het hof van 4 juli 2011 heeft [psychiater], gehoord als deskundige, zijn advies gehandhaafd en onder meer verklaard:

De kans op herhaling van vergelijkbare delicten als de indexdelicten dan wel geweldsdelicten in het algemeen acht ik klein. Bij de inschatting van de kans op herhaling is alle beschikbare informatie meegewogen met inbegrip van alle veroordelingen, opgenomen in de justitiële documentatie van de terbeschikkinggestelde.

De persoonlijkheidsstoornis is verbleekt. Niet uitgesloten kan worden dat er meer is behandeld dan er lijkt te zijn behandeld. Therapie vindt immers niet alleen binnen de reguliere therapieonderdelen plaats, maar ook op de afdeling. Ik heb ervaren dat betrokkene sociaal vaardiger is geworden.

De terbeschikkinggestelde is niet iemand die de hulpverlening de rug toekeert, integendeel. Ik heb de verwachting dat hij, in geval de maatregel wordt beëindigd, buiten de kliniek ondersteuning zal zoeken.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De kliniek is wat betreft de diagnose dicht bij de externe deskundigen uitgekomen. De afgelopen twee jaar is de persoonlijkheidsstoornis van de terbeschikkinggestelde ook volgens de kliniek wat verbleekt en is het recidiverisico, dat het hof in zijn beslissing van 12 juni 2009 als matig zag, enigszins afgenomen. Volgens de kliniek heeft er in de kern geen behandeling plaats gevonden. De kliniek wil toetsen in hoeverre er nog sprake is van gevaar voor recidive. Beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling acht de advocaat-generaal met de kliniek nog niet verantwoord. De uitkomst van het door de kliniek voorgestelde traject om de maatregel van terbeschikkingstelling met slechts een jaar te verlengen en verlof aan te vragen, wordt te onzeker geacht. De advocaat-generaal heeft verzocht de zaak aan te houden teneinde de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te onderzoeken.

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadslieden

Primair is verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Subsidiair is een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bepleit, een en ander op gronden als vermeld in de aan het hof overgelegde pleitnotities, die aan deze beslissing zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.

Het oordeel van het hof

Het hof zal de beslissing van de rechtbank Almelo om doelmatigheidsredenen vernietigen.

De primaire doelstelling van de maatregel van de terbeschikkingstelling is de beveiliging van de samenleving. De maatregel wordt opgelegd aan personen die een ernstig delict hebben gepleegd en bij wie ten tijde van het begaan van dat delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond die (mede) van invloed is geweest op het plegen van het delict. Behandeling van die stoornis is noodzakelijk om het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.

Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem van 20 februari 2002 is de terbeschikkinggestelde veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege vanwege het gedurende langere tijd plegen van ernstige en gewelddadige zedendelicten ten opzichte van meerdere minderjarigen, zijnde misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Ten tijde van het begaan van de indexdelicten was bij de terbeschikkinggestelde sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en paranoïde trekken.

De terbeschikkingstelling is formeel ingegaan op 7 oktober 2004 en loopt thans ruim zes jaar. De termijn van een terbeschikkingstelling kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.

Zowel de kliniek als de deskundigen psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] zijn van mening dat bij de terbeschikkinggestelde sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en paranoïde trekken, die in de loop der jaren milder is geworden. Over de kans op recidive van delicten met een ernst als die van de indexdelicten lopen de meningen van de kliniek en genoemde deskundigen echter uiteen. De kliniek stelt zich op het standpunt dat binnen de kliniek weliswaar geen sprake is van delictgevaarlijkheid, maar dat een (veronderstelde) afname van de delictgevaarlijkheid moet worden getoetst tijdens de behandeling en vooral door middel van het - nog aan te vragen -begeleid verlof voordat kan worden gedacht aan een beëindiging van de maatregel. Het recidiverisico is niet goed in te schatten. Of het risico zal toenemen bij terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de samenleving is speculatief. Genoemde deskundigen zijn daarentegen stellig in hun conclusie dat de kans op recidive dermate laag moet worden ingeschat dat opheffing van de maatregel van terbeschikkingstelling in de rede ligt. Het hof neemt deze inschatting en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van deze deskundigen over.

Waar er ten tijde van het opleggen van de terbeschikkingstelling een zodanig gevaar voor herhaling van ernstige (gewelds-)delicten aanwezig werd geacht dat het opleggen van de maatregel noodzakelijk werd bevonden, zijn thans naar het oordeel van het hof de aanwijzingen voor recidive van met de indexdelicten vergelijkbare delicten van onvoldoende gewicht om een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen rechtvaardigen. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] beiden uitdrukkelijk hebben verklaard ook de justitiële documentatie van de terbeschikkinggestelde bij hun weging van het recidiverisico te hebben betrokken, dus ook de feiten waarvoor de terbeschikkinggestelde al eerder was veroordeeld. Beide deskundigen zijn bovendien van mening dat de indexdelicten sterk contextueel bepaald zijn.

In zijn beslissing van 12 juni 2009 heeft het hof overwogen zich grotendeels te kunnen vinden in de conclusies van de psychiater dr. [C.], die de herhalingskans als laag inschatte. Het hof heeft toen wel daarbij de kanttekening gemaakt dat er volgens dr. [C.] geen sprake zou zijn geweest van een voorgeschiedenis met ernstige gewelddadige delicten. Dit terwijl de terbeschikkinggestelde los van de bewezenverklaarde indexdelicten wel degelijk ook ander ernstig grensoverschrijdend en gewelddadig gedrag heeft laten zien. Daardoor zag het hof toen het herhalingsgevaar eerder als matig dan laag. Nu, zoals hiervoor vermeld, de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] de justitiële documentatie wel in hun beschouwingen hebben meegenomen, acht het hof, mede gelet ook op de eerdere rapportage van dr. [C.], het recidivegevaar laag.

Gelet op het bovenstaande zal het hof de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt de beslissing van de rechtbank Almelo van 7 april 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].

Wijst af de vordering van de officier van justitie.

Aldus gedaan door

mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,

mr P.H.A.J. Cremers en mr F.W. Bleichrodt als raadsheren,

en drs. G. Mensing en drs. R. Vecht-van den Bergh als raden,

in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,

en op 18 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

Mr F.W. Bleichrodt en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature