Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 234046 FA RK 11-1801
beschikking betreffende het gezag,
in de zaak van
[moeder ],
wonende te Baarle-Nassau,
hierna te noemen de vrouw,
en
[stiefvader],
wonende te Baarle-Nassau,
hierna te noemen de man,
hierna te noemen verzoekers,
advocaat mr. W.R.M. Voorvaart,
en
[biologische vader]
wonende te Rijswijk,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 19 april 2011 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 16 mei 2011 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het uittreksel uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarige;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 mei 2011.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West-Brabant, gevestigd Meerten Verhoffstraat 18, 4811 AS Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
2. Het verzoek
Verzoekers verzoeken de rechtbank te bepalen dat de uitoefening van het gezag over na te noemen minderjarigen aan verzoekers gezamenlijk toekomt.
De vader verzoekt de rechtbank te bepalen dat de uitoefening van het gezag over na te noemen minderjarigen aan de vader en de vrouw gezamenlijk toekomt.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken het volgende vast.
- De vrouw en de vader hebben met elkaar samengeleefd.
- Uit hun relatie zijn geboren de minderjarigen
1. [dochter] te Sittart-Geleen,
2. [zoon] te Sittart-Geleen.
- De vrouw is alleen belast met het gezag over deze minderjarigen. De vader heeft de
minderjarigen erkend.
- De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats bij de vrouw. Tussen de vader en
de minderjarigen is een omgangsregeling vastgesteld.
- De vrouw en de man zijn op 12 november 2010 een geregistreerd partnerschap
aangegaan.
3.2 Verzoekers leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat, de vrouw gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest en verzoekers op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de zorg voor de minderjarigen hebben gehad. Verzoekers wensen dat de man ook formeel wordt bekleed met het ouderlijk gezag, enerzijds uit pragmatische overwegingen, die te maken hebben met de minder goede verhoudingen die de vrouw heeft met de vader, anderzijds omdat verzoekers voldoen aan de wettelijke eisen op dit punt en de man dit ook wenst. Volgens verzoekers loopt de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen bij tijd en wijle stroef, omdat de vader stelselmatig de minderjarigen op onregelmatige, niet afgesproken tijdstippen haalt en brengt. Hoewel de minderjarigen graag bij hun vader de school- en zomervakanties zouden doorbrengen, is het hier nog nooit van gekomen, omdat de vader dit om voor de vrouw onduidelijke redenen niet wenst. Voorts zijn verzoekers van mening dat de communicatie tussen de vrouw en de vader zeer te wensen overlaat, met name omdat de vader gemaakte afspraken niet of onvolledig nakomt. Bij inwilliging van het verzoek bestaat er volgens verzoekers geen gegronde vrees dat de belangen van de minderjarigen worden verwaarloosd.
3.3 Door en namens verzoekers is voorts ter terechtzitting naar voren gebracht dat de omgangsregeling redelijk verloopt, maar dat er problemen zullen ontstaan doordat de vader voornemens is te verhuizen naar de Ardennen. Daarnaast stelt de vrouw dat er sprake is van verschillen in de opvatting in opvoedingskwesties en over de invulling van de omgangsregeling. De vader heeft niet eerder zijn betrokkenheid getoond door oudergesprekken bij te wonen, schoolfeesten van de minderjarigen te bezoeken of omgang in de vakanties te realiseren. De vrouw heeft pogingen gedaan om hierin te investeren, maar dit is haar niet gelukt. Gedurende de afgelopen drie jaren nemen de vrouw en de man de dagelijkse verzorgende taken op zich. Verzoekers hebben pogingen ondernomen om met de vader in gesprek te gaan omtrent de omgangsregeling en kinderalimentatie , maar hebben nog niets van hem vernomen. Zeker nu de vader degene is die naar België gaat verhuizen, vinden verzoekers dat het op de weg van de vader ligt initiatief te nemen op het gebied van communicatie omtrent de omgangsregeling.
Voorts stellen verzoekers dat er niet is aangetoond dat de vader een voorkeurspositie zou hebben bij bepaling van het gezamenlijk gezag. Zij zijn het niet eens met de levenswijze van de vader en de keuzes die hij maakt in zijn leven. Het verhuizen naar België en het niet ingaan op uitnodigingen van verzoekers om de consequenties hiervan voor de omgangsregeling te bespreken, zijn hier voorbeelden van.
De man beslist al gedurende lange tijd mee over belangrijke zaken in het leven van de minderjarigen en wenst nu hierin meer verantwoordelijkheid te dragen. De man voldoet aan alle vereisten om te worden belast met het gezamenlijk gezag. Verzoekers handhaven hun verzoek.
3.4 Door en namens de vader is, in het verweerschrift en ter terechtzitting, naar voren gebracht dat hij het niet eens is met het verzoek van verzoekers. De vader stelt dat er sprake is van een goed lopende omgangsregeling van eenmaal per twee weken een weekend. In de vakanties kan de vader niet veel voor de minderjarigen betekenen, gezien de beperkte vakantiedagen die hij tot zijn beschikking heeft. De communicatie tussen partijen omtrent de omgangsregeling verloopt volgens de vader op een normale manier. Ook de stelling dat de vader en de vrouw andere opvattingen hebben over opvoedingskwesties en het verwijt van de vrouw over de leefstijl van de vader zijn volgens de vader door de vrouw niet onderbouwd.
De vader is van mening dat hij, als juridisch vader met omgang, buiten spel wordt gezet wanneer de man met het gezag wordt belast. Nu er zich geen praktische problemen voordoen bij de communicatie over paspoorten, het openen van een bankrekening of de omgangsregeling, is de vader van mening dat de relatie tussen hem en verzoekers alleen maar kan verslechteren bij toewijzing van het verzoek. Dit acht hij niet in het belang van de minderjarigen.
Daarnaast stelt de vader dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk verantwoordelijk blijven voor de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. De ouderlijke verantwoordelijkheid van beide ouders blijft bestaan en beide ouders dienen de contacten met de andere ouder te bevorderen. Dit blijkt niet alleen uit de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding , maar ook uit artikel 8, tweede lid, van het EVRM . De vader stelt dan ook dat bij voorkeur hij, samen met de vrouw, belast moet worden met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen, nu er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren raken. De vader wil graag zijn verantwoordelijkheid nemen als ouder en verder betrokken raken bij het leven van de minderjarigen. Voorts heeft de vader aangegeven dat nu hij ander werk heeft in de Ardennen, hij ook omgang kan hebben met de minderjarigen in de vakanties.
3.5 De raad heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat in beginsel de biologische ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen. De man speelt een grote rol in het leven van de minderjarigen, maar zij weten dat de vader hun biologische vader is. Er is ook omgang met de minderjarigen. Uit de stukken wordt niet duidelijk dat de vrouw problemen heeft gehad met de uitoefening van het gezag. Tot op heden hebben er zich geen echte moeilijkheden voorgedaan. Het feit dat de vader naar de Ardennen wil verhuizen, maakt de zaak wel meer ingewikkeld, maar een grote betrokkenheid van de vader bij de minderjarigen acht de raad van groot belang.
3.6 De kinderrechter overweegt als volgt.
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang is van het kind. De wet gaat ervan uit dat voortgezet ouderschap bij scheiding van ouders de norm is en dat beide ouders op gelijkwaardige wijze verantwoordelijk blijven voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Gelet op dit uitgangspunt van de wetgever is de kinderrechter van oordeel dat gezamenlijk gezag van de (biologische) ouders voorrang dient te hebben op gezamenlijk gezag van een (biologische) ouder met een stiefouder. Dit geldt met name in het geval dat de niet met het gezag belaste ouder een structurele omgangsregeling heeft met de minderjarigen, zoals in de onderhavige zaak het geval is.
Daarom dient - ingevolge artikel 1:253c, tweede lid, van het BW - allereerst te worden beoordeeld:
- of er in geval van gezamenlijk gezag van de vader en de vrouw een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de biologische ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
- afwijzing van het verzoek van de vader om samen met de vrouw te worden belast met het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
Pas indien het antwoord op een van voorgaande vragen aan gezamenlijk gezag van de vader en de vrouw in de weg staat, komt het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vrouw en de man aan de orde. Ingevolge artikel 1:253t, derde lid, van het BW wordt het verzoek dan afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van de vader, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de minderjarigen worden verwaarloosd.
3.7 Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter terechtzitting is de kinderrechter gebleken, dat de vrouw en de vader minimaal communiceren over (de opvoeding van) de minderjarigen. Tevens blijkt dat de vrouw en de vader – gezien de diverse procedures die zijn gevoerd – moeizaam in staat zijn afspraken te maken over de omgangsregeling. Desondanks loopt de omgangsregeling redelijk goed. De vader heeft onweersproken gesteld dat de minderjarigen graag bij hem zijn. De vrouw heeft aangegeven dat de minderjarigen ook graag in de vakanties naar de vader zouden gaan.
Voorts is gebleken dat de minderjarigen sinds een aantal jaren worden opgevoed door de vrouw en de man en dat zij samen de beslissingen met betrekking tot de minderjarigen nemen. De vrouw verwijt de vader dat hij niet meer betrokkenheid heeft getoond bij de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Voorts stelt zij dat de vrouw en de vader verschillende opvattingen over opvoedingskwesties hebben. De kinderrechter is van oordeel dat thans onvoldoende duidelijk is waar deze verschillen uit bestaan en in hoeverre hiermee de belangen van de minderjarigen worden geschaad. Voorts heeft de vader aangegeven dat hij juist door het verkrijgen van gezamenlijk gezag meer betrokkenheid bij de minderjarigen kan tonen.
De kinderrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat er meer zicht moet komen op de gevolgen voor de minderjarigen van een eventuele grotere rol van de vader in hun leven, alvorens tot een beslissing kan worden gekomen op het verzoek van de vader enerzijds en het verzoek van de vrouw en de man anderzijds. Daarbij dient tevens het feit te worden betrokken dat de vader voornemens is naar België te gaan verhuizen. Om meer zicht te krijgen op de invloed van gezamenlijk gezag van de vader en de vrouw op de minderjarigen zal de raad voor de kinderbescherming, locatie Tilburg, worden verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de vrouw en de vader gezamenlijk, een
onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen ?
- bestaat er, indien het antwoord op een van de voorgaande vragen het gezamenlijk
gezag tussen de vrouw en de vader in de weg staat, bij toewijzing van het gezag aan de vrouw en de man gezamenlijk gegronde vrees dat de belangen van de minderjarigen worden verwaarloosd ?
In afwachting van de rapportage van de raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Tilburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 3.7 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot 18 oktober 2011 PRO FORMA, zulks in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming locatie Tilburg en bericht van de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Scheij, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: