Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 705837 UC EXPL 10-12120 LH 4059
vonnis d.d. 13 juli 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PA Consulting Services B.V.,
kantoor houdend te Nieuwegein,
verder ook te noemen PACS,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.L.R. Kenens.
Het verloop van de procedure
[eiser] heeft een vordering ingesteld.
PACS heeft geantwoord op de vordering.
[eiser] heeft voor repliek en PACS heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiser], geboren op [1950], is van 1 maart 1992 tot 1 februari 2008 als senior consultant in dienst geweest van PACS. Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst van partijen luidt: ‘Werknemer zal, indien hij aan de voorwaarden voldoet, worden opgenomen in de pensioenregeling.’ De arbeidsovereenkomst bevat geen eenzijdig wijzigingsbeding.
1.2. PACS heeft [eiser] gedurende het gehele dienstverband als deelnemer in haar pensioenregeling opgenomen. Delta Lloyd Levensverzekering N.V. te Amsterdam (hierna te noemen Delta Lloyd) is de pensioenverzekeraar van PACS. In het pensioenreglement van PACS, versie april 2004, is in artikel 2 4 (‘Glijclausule’), eerste volzin, bepaald: ‘Indien naar het oordeel van de belastingadministratie of de rechter in belastingzaken, blijkens een rechtens onaantastbare aanslag wegens één of meer elementen de onderhavige pensioenregeling niet beschouwd kan worden als regeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, dan zullen de elementen van deze pensioenregeling worden vervangen door zodanige elementen die wel in overeenstemming zijn met de wettelijke regeling van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 en waarover uiterlijk in het jaar waarin de uitspraak van de belastingrechter onherroepelijk is geworden, overeenstemming zal zijn bereikt met de belastingadministratie.’ Artikel 26 van dat pensioenreglement (‘Onvoorziene gevallen’) bepaalt (net als artikel 23 van de versie juni 2001 ): ‘In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de werkgever.’
1.3. Tot 1 januari 2006 heeft [eiser] ingevolge het toenmalige pensioenreglement een pensioen opgebouwd op basis van een eindloonregeling met een opbouw van ouderdomspensioen van 2% per dienstjaar en een pensioenleeftijd van 60 jaar.
1.4. Met ingang van 1 januari 2005 is de Wet op de loonbelasting 1964 zodanig gewijzigd dat regelingen, die het werknemers mogelijk maken te stoppen met werken vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar, vanaf 1 januari 2006 niet langer fiscaal worden gefacilieerd zoals dat voordien het geval was. Teneinde aan de aan deze wetswijziging voor haar verbonden kosten te ontkomen, heeft PACS de pensioenregeling met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 in die zin gewijzigd dat de pensioenleeftijd werd verhoogd naar 65 jaar, het overbruggingspensioen van 60 tot 65 jaar werd gestopt, en het nabestaandenpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum op basis van opgebouwde dienstjaren tot 60 jaar werd gewijzigd naar opgebouwde dienstjaren tot 65 jaar. De AOW-franchise werd verlaagd (van
€ 14.500,--) naar het fiscale minimum van € 11.566,--.
1.5. Bij de invoering van deze wijziging van haar pensioenregeling heeft PACS zich doen bijstaan door een pensioendeskundige van Aecum. Deze heeft in mei 2006, in een voorlichtingsbijeenkomst met de personeelsleden van PACS, onder wie [eiser], informatie over (de gevolgen van) de voorgenomen wijziging gegeven. Blijkens de door Aecum daarbij getoonde sheets, is erop gewezen dat in de nieuwe regeling beduidend meer pensioen kan worden opgebouwd en dat het mogelijk zou blijven om met 60 jaar met pensioen te gaan, maar dat dan minder pensioen wordt opgebouwd.
1.6. Omdat [eiser] er na de presentatie door Aecum jegens PACS blijk van gaf zich zorgen over zijn pensioen te maken, heeft PACS voor onder meer [eiser] nadere gesprekken met Aecum gearrangeerd. In juni 2006 heeft [eiser] in een gesprek met de pensioendeskundige van Aecum geconcludeerd dat hij, gezien zijn leeftijd en het voornemen om vervroegd met pensioen te gaan, door de nieuwe pensioenregeling schade zou lijden. In een e-mail van 22 december 2006 heeft [eiser] aan de personeelsfunctionaris van PACS meegedeeld dat hij, als hij op 60-jarige leeftijd zou stoppen met werken, tot zijn 65e jaar met ‘een inkomstengat van tenminste € 12000 per jaar’ zou worden geconfronteerd, reden waarom hij PACS verzocht ‘deze verslechtering in mijn arbeidsvoorwaarden teniet te doen’, bijvoorbeeld door ‘een additionele koopsompolis ter beschikking te stellen.’ PACS is hier niet toe overgegaan. Ook op het verzoek om ‘coulance’ dat [eiser] op 19 juli 2008 deed, is zij niet ingegaan.
1.7. In maart 2007 heeft Delta Lloyd aan [eiser] enkele pensioenopgaven verstrekt. Op verzoek van [eiser] heeft Delta Lloyd bij brief van 15 oktober 2007 opgave gedaan van zijn pensioenaanspraken ingeval van vervroeging van de pensioendatum naar 1 maart 2008. In deze brief staat vermeld dat aan de opgave geen rechten kunnen worden ontleend.
1.8. [eiser] is per 1 februari 2008, op 57-jarige leeftijd, met vervroegd pensioen gegaan. Bij brief van 20 februari 2008 heeft Delta Lloyd hem meegedeeld dat de opgave van 15 oktober 2007 onjuist was en dat zijn pensioenaanspraken bij vervroeging van de pensioendatum lager waren.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eiser] vordert, na wijziging van de eis, de veroordeling van PACS om aan hem te vergoeden de geleden en te lijden pensioenschade, nader op te maken bij staat. Voorts vordert [eiser] dat PACS wordt veroordeeld om aan hem te voldoen
€ 12.778,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van PACS in de proceskosten en tot vergoeding van de wettelijke rente over de voornoemde bedragen.
2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het pensioenreglement dat vóór 1 januari 2006 heeft gegolden, tussen partijen van toepassing is gebleven. Door deze (‘oude’) pensioenregeling niet na te komen, schiet PACS jegens [eiser] tekort. Hierdoor lijdt [eiser] schade, gelegen tussen € 49.106,-- en € 146.481,--. PACS is tot vergoeding daarvan gehouden. De per 1 januari 2006 eenzijdig door PACS doorgevoerde wijziging van de pensioenregeling kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen. Daarmee heeft hij niet ingestemd en hoefde hij als goed werknemer, gezien de daaraan voor hem verbonden nadelen (de overgangsregeling ten behoeve van 55-jarigen en ouderen is niet op hem van toepassing), ook niet in te stemmen. Een voorstel, laat staan een redelijk voorstel, heeft PACS hem niet gedaan. Zij heeft niet de bevoegdheid tot eenzijdige wijziging van het pensioenreglement bedongen. Indien zou komen vast te staan dat [eiser] niettemin aan de nieuwe pensioenregeling is gebonden, is PACS op grond van artikel 6:171 en 6:172 BW jegens hem tot schadevergoeding verplicht, omdat de door haar ingeschakelde pensioendeskundige van Aecum de wijziging ten onrechte als een verbetering heeft voorgesteld. Ook is PACS aansprakelijk voor de onjuiste opgave van de pensioenaanspraken bij vervroegde pensionering die Delta Lloyd hem op 15 oktober 2007 heeft verstrekt.
3. PACS betwist de vordering. [eiser] is aan de per 1 januari 2006 ingevoerde pensioenregeling gebonden, allereerst omdat hij daarmee stilzwijgend heeft ingestemd. Voorts stond voor PACS, gezien het zwaarwichtige belang dat zij bij de wijziging had, een beroep open op het eenzijdige wijzigingsbeding, zoals vervat in de artikelen 24 en 26 van het tot 1 januari 2006 gegolden hebbende pensioenreglement (versie april 2004). Van [eiser] mocht althans als goed werknemer worden gevergd dat hij het redelijke wijzigingsvoorstel aanvaardde. Dat het voorstel redelijk was, volgt uit het doel en de ingrijpendheid van de wetswijziging die daarvoor de aanleiding vormde en de grote financiële gevolgen (van ruim € 7 miljoen) die ongewijzigde voortzetting van de ‘oude’ pensioenregeling zou hebben. [eiser] is voor de voor hem nadelige gevolgen van de wijziging voldoende gecompenseerd doordat PACS de AOW-franchise heeft verlaagd naar het wettelijk minimum. Dit kost haar ruim
€ 340.000,--. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de levensloopregeling. Noch voor de wijze waarop Aecum het personeel over de nieuwe pensioenregeling heeft geïnformeerd, noch voor de foutieve pensioenopgave door Delta Lloyd is PACS aansprakelijk.
4. Op hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, zal hierna worden ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling van het geschil van belang is.
De beoordeling van het geschil
5.1. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of PACS zich tegenover [eiser] mag beroepen op de per 1 januari 2006 doorgevoerde wijziging van het toepasselijke pensioenreglement en of [eiser] die wijziging tegen zich heeft te laten gelden. Het meest verstrekkende verweer dat PACS tegen de vordering heeft gevoerd, houdt in dat [eiser] met die wijziging heeft ingestemd althans deze stilzwijgend heeft aanvaard, nu hij er geen blijk van heeft gegeven daartegen bezwaar te maken. Dit verweer slaagt niet. Ofschoon inderdaad, zoals PACS heeft betoogd, de vraag of tussen partijen overeenstemming over de wijziging is bereikt moet worden beantwoord aan de hand van de algemene regels voor de totstand-koming van een (nadere) overeenkomst, geldt - gezien de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer - dat de werkgever er slechts op mag vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd (HR 12 februari 2010 JAR 2010, 71 inzake [naam]/CZ).
5.2. De kantonrechter gaat voorbij aan de klachten die [eiser] in dit geding heeft geuit over de (inhoud van de) informatie die door de pensioendeskundige van Aecum in de voorlichtings-bijeenkomst van mei 2006 is verstrekt. Op grond van de in het geding gebrachte sheets die Aecum in die bijeenkomst aan onder meer [eiser] heeft getoond en toegelicht, kan niet worden geconcludeerd dat de algemene voorlichting over de gevolgen van de voorgenomen wijziging van de pensioenregeling misleidend of ontoereikend is geweest. In een van die sheets werd het personeel er nadrukkelijk op gewezen dat het pensioen bij vervroegde pensionering beduidend lager zou uitvallen. Nu [eiser] heeft gesteld dat hij zich na de Aecum-presentatie zorgen is gaan maken over zijn pensioen, kan hij niet worden gevolgd in zijn klacht dat die informatie te rooskleurig en eenzijdig positief was. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de door Aecum verstrekte informatie voor [eiser] voldoende duidelijk is geweest.
5.3. Anders dan PACS meent, kan op grond van hetgeen [eiser] - onweersproken - heeft gesteld over de contacten die hij in juni en december 2006 over de nieuwe pensioenregeling heeft gehad niet worden vastgesteld dat hij welbewust met de voorgenomen wijziging heeft ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] uitdrukkelijk is gevraagd om met de wijziging in te stemmen. Nu hij kort na de Aecum-presentatie tegenover de financieel manager van PACS reeds zijn zorgen heeft geuit en vervolgens met de pensioendeskundige van Aecum heeft vastgesteld dat hij er bij vervroegde pensionering op achteruit zou gaan, heeft PACS er niet op mogen vertrouwen dat [eiser] met de wijziging akkoord ging. Voor een dergelijk vertrouwen gaven ook de e-mail van 22 december 2006 en de brief van 19 juli 2008 onvoldoende grond. Dat [eiser] daarin het pensioenreglement van vóór en die van na 1 januari 2006 aanduidde als de ‘oude’ en ‘nieuwe regeling’ en dat hij PACS om ‘coulance’ vroeg, wijst niet - zonder meer - op een welbewuste instemming met de wijziging. In deze correspondentie benadrukte [eiser] juist het grote nadeel dat de wijziging bij vervroeging van de pensioendatum voor hem heeft en drong hij bij PACS aan op compensatie daarvan.
5.4. Bij gebreke van overeenstemming over de wijziging rijst de vraag of PACS de pensioenregeling per 1 januari 2006 eenzijdig heeft mogen aanpassen ten nadele van [eiser]. Het beroep dat PACS daartoe, in verband met artikel 7:613 BW en artikel 19 van de Pensioenwet , op de artikelen 24 en 26 van het pensioenreglement (versie april 2004) heeft gedaan, wordt verworpen. In die bepalingen van het pensioenreglement kan geen bevoegdheid tot een algemene eenzijdige wijziging, zoals PACS die in 2006 heeft doorgevoerd, worden gelezen. Artikel 24 van het reglement heeft in die zin een beperkte strekking dat het uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van de pensioenregeling voor zover die blijkens een rechtens onaantastbare belastingaanslag elementen bevat waardoor de pensioenregeling niet als regeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 beschouwd kan worden. In dit geval was noch van een dergelijke aanslag, noch van een gebrek aan overeenstemming met de fiscaalwettelijke regeling sprake. Wat dit laatste betreft, zij erop gewezen dat de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, die PACS tot de litigieuze wijziging heeft aangezet, regelingen van vervroegde uittreding van werknemers niet onmogelijk, maar duurder maakte. Op artikel 26 van het pensioenreglement kan PACS zich voor haar bevoegdheid tot eenzijdige wijziging niet beroepen, omdat die bepaling slechts ertoe strekt haar de bevoegdheid te geven om te beslissen over kwesties die het pensioenreglement ongeregeld laat, maar niet om dat reglement te wijzigen.
5.5. PACS heeft zich voorts tegen de vordering verweerd met een beroep op het goed werknemerschap van artikel 7:611 BW, zoals dat in het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008 inzake [naam]/Mammoet (NJ 2011, 185) is uitgewerkt. Gezien enerzijds de financiële gevolgen (in de vorm van een tot 52% oplopende eindheffing) die de veranderde fiscale regelgeving voor PACS bij ongewijzigde voortzetting van de pensioenregeling zou hebben en anderzijds de aan [eiser] geboden compensatie (door verhoging van de pensioengrondslag) mocht van hem als goed werknemer verwacht worden dat hij instemde met de voorgestelde nieuwe pensioenregeling, zo meent PACS. [eiser] heeft zich daartegenover beroepen op het goed werkgeverschap, dat PACS zou hebben verplicht de door hem door de wijziging van de pensioenregeling te lijden schade te vergoeden. De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende.
5.6. Bij de toepassing van artikel 7:611 BW dient in situaties als de onderhavige in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever voldoende reden heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en of het door hem gedane voorstel redelijk is. De door Aecum gepresenteerde wijziging van de pensioenregeling moet als een dergelijk voorstel worden beschouwd. Niet in geschil is dat het voornemen van PACS om haar pensioenreglement per 1 januari 2006 te wijzigen verband hield met de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2005. Die wetswijziging beoogde het stoppen met werken vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar te ontmoedigen door regelingen voor vervroegd uittreden niet langer fiscaal te faciliëren. Het is van algemene bekendheid dat de wetswijziging in den lande, met het oog op het voorkomen van eindheffingsaanslagen, op grote schaal tot aanpassing van pensioen-reglementen heeft geleid. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de wetswijziging bij ongewijzigde voortzetting van de bestaande pensioenregeling voor PACS tot aanzienlijke extra kosten zou hebben geleid. De kantonrechter acht daarom het belang dat PACS bij de wijziging had zwaarwegend.
5.7. Het belang dat [eiser] daartegenover had bij ongewijzigde voortzetting van de pensioenregeling op en na 1 januari 2006 was eveneens beduidend. Niet gemotiveerd betwist is echter dat PASC dit nadeel deels heeft gecompenseerd door de AOW-franchise zoveel mogelijk te verlagen, waardoor de pensioengrondslag werd verhoogd. Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat [eiser] de mogelijkheid had om de financiële gevolgen van de wijziging voor zijn pensioenaanspraken te beperken door, in aansluiting op de beoordeling van de wetgever dat het gezien de demografische ontwikkeling noodzakelijk is om de arbeidsdeelname van ouderen te verhogen, af te zien van zijn voornemen om al vóór zijn 60e te stoppen met werken. De gevolgen van vervroegde pensionering op 57-jarige leeftijd moeten daarom voor rekening van [eiser] worden gelaten. Niet gesteld is dat het nadeel, dat de gewijzigde pensioenregeling voor hem had, ook bij enig uitstel van de voorgenomen vervroegde pensionering nog zodanig zou zijn geweest dat in redelijkheid niet van [eiser] had mogen worden gevergd dit nadeel te accepteren.
5.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] jegens PACS gebonden is aan de per 1 januari 2006 gewijzigde pensioenregeling. De subsidiaire grondslag van zijn vordering heeft [eiser] gezocht in de aansprakelijkheid van PACS voor het optreden van Delta Lloyd en Aecum op grond van de artikelen 6:171 en 6:172 BW. De kantonrechter oordeelt de vordering ook op deze grondslag niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.9. Vast staat dat de opgave van de pensioenaanspraken die Delta Lloyd op 15 oktober 2007 aan [eiser] heeft gedaan niet juist was. Anders dan [eiser] meent, is hiermee echter niet zonder meer gegeven dat Delta Lloyd jegens hem een ‘fout’ in de zin van de genoemde wetsbepalingen, derhalve een onrechtmatige daad, heeft begaan. In haar brief van 15 oktober 2007 heeft Delta Lloyd [eiser] er nadrukkelijk op gewezen dat ‘(a)an deze opgave (-) geen rechten (kunnen) worden ontleend.’ Zij heeft [eiser] dan ook niet gegarandeerd dat de opgave juist was of hem in de waan gebracht dat hij die opgave voor juist kon houden. Dat hij op de juistheid van de opgave is afgegaan, blijft daarom voor zijn rekening. Voor aansprakelijkheid van PACS voor de onjuistheid van de opgave van Delta Lloyd is voorts geen sprake, omdat Delta Lloyd noch als ‘een niet ondergeschikte’ van PACS in de zin van artikel 6:171 BW , noch als een vertegenwoordiger van haar in de zin van artikel 6:172 BW is aan te merken.
5.10. Aecum, de pensioendeskundige die door PACS is belast met de voorlichting over de voorgenomen wijziging van de pensioenregeling, kan evenmin als een vertegenwoordiger van PACS worden beschouwd. Aecum was echter wèl een niet aan haar ondergeschikte die in haar opdracht de bedoelde werkzaamheden heeft verricht. Niettemin faalt het beroep dat [eiser] op artikel 6:171 BW heeft gedaan. Het daartoe vereiste functionele verband ontbreekt, omdat Aecum niet heeft gehandeld ter uitoefening van het bedrijf van haar opdrachtgeefster. Overigens stuit de vordering evenzeer af op het ontbreken van een door Aecum begane fout. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is overwogen onder 5.2.
5.11. De hoofdvordering wordt op grond van het voorgaande afgewezen. De nevenvordering tot vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke (incasso)kosten deelt in dat lot. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Op vordering van PACS wordt de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van PACS, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.