Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5768 WET
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, eiser,
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 13 april 2010 heeft verweerder een deel van de voor 2008 verstrekte uitkering op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van eiser teruggevorderd. Het betreft een terugvordering van € 222.295,-.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 mei 2010 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser is door verweerder gehoord omtrent zijn bezwaar op 16 juni 2010.
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief ingekomen bij de rechtbank op 13 augustus 2010
beroep ingesteld.
De zaak is op 3 maart 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is niet verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P.M. Schenkels en mr. M. van der Scheer.
II OVERWEGINGEN
Verweerder heeft de terugvordering gebaseerd op artikel 9, eerste en derde lid van de Wsw . Aan eiser was een uitkering verleend voor 272,97 arbeidsjaren a € 26.276,- , terwijl blijkens de door eiser tijdig aan de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overgelegde Verantwoordingsinformatie over 2008 blijkt dat in 2008 264,49 arbeidsjaren zijn gerealiseerd. Gelet op deze onderrealisatie van 8,46 arbeidsjaren dient eiser een bedrag van € 26.276,- x 8,46 = € 222.295,- terug te betalen. De in de bezwaarfase door eiser overgelegde informatie, waaruit feitelijk een overrealisatie blijkt, laat verweerder buiten beschouwing nu het voor eisers rekening en risico komt dat deze informatie niet tijdig en op de juiste wijze is overgelegd. Eiser is er immers zelf verantwoordelijk voor dat hij voor 15 juni 2009 de juiste verantwoordingsinformatie aan de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft overgelegd danwel eventuele onjuistheden zelf tijdig bij de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties corrigeert, waarna de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de gegevens doorgeeft aan verweerder. Door eerst na de terugvordering van verweerder in de bezwaarfase alsnog de juiste/volledige informatie te overleggen, terwijl hij dit eerder had kunnen doen, tracht eiser op ontoelaatbare wijze een buitenwettelijke correctiemogelijkheid te creëren.
Eiser heeft aangevoerd dat de constatering dat sprake is van een onderrealisatie onjuist is. De aanvankelijk door eiser ingezonden Verantwoordingsinformatie over 2008 was niet compleet. Hierin ontbrak de informatie over de relevante arbeidsjaren ingezet bij DZB Leiden en Noorderkwartier N.V. Verweerder had deze informatie bij de beslissing op bezwaar dienen te betrekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeeld dient te worden of verweerder de, na het primaire besluit van 13 april 2010 door eiser aangeleverde stukken, waarin staat vermeld dat de gerapporteerde onderrealisatie op een fout berust en dat sprake is van overrealisatie, buiten beschouwing heeft mogen laten.
In artikel 9, eerste lid, van de Wsw is de bevoegdheid tot terugvorderen van de verstrekte uitkering neergelegd in het geval van onderrealisatie.
In artikel 13 van de Wsw is bepaald dat de Minister toezicht houdt op onder andere de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet. Tevens is in dit artikel bepaald dat ten behoeve van dit toezicht een bijlage bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 17a van de Financi ële-verhoudingswet (Fvw), de verantwoordingsinformatie over de uitvoering van deze wet bevat.
In artikel 17a, eerste lid, van de Fvw is geregeld dat gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zenden.
In de Nota procedure aanlevering jaarstukken versie Circulaire Sisa 2008 (verder: Nota aanlevering) wordt ingegaan op de wijze waarop de ingediende jaarstukken kunnen worden herzien nadat deze bij het CSB zijn ingediend en door het CBS plausibel zijn verklaard. Eventuele correcties op de verantwoordingsinformatie dienen tijdig te worden ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarna deze worden doorgezonden naar het betreffende vakdepartement.
De rechtbank overweegt dat de door eiser ingeleverde verantwoordingsinformatie door het CBS plausibel is verklaard en dus voldeed aan de formele vereisten, terwijl er verder geen onverklaarbare verschillende cijfers werden geconstateerd, die aanleiding gaven aan verweerder nadere informatie te vragen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de door de Nota aanlevering geboden herstelmogelijkheid. Verweerder heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat de aanvankelijk ingediende verantwoordingsinformatie juist was en heeft de nadien ingeleverde informatie buiten beschouwing mogen laten.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat artikel 7:11 van de Awb zich niet verzet tegen deze handelswijze. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de uiterlijke inleverdatum van de verantwoordingsinformatie van 15 juli imperatief is voorgeschreven en dat het gehele financieringsproces hierop is gebaseerd. Immers, op basis van de ingediende verantwoordingsinformatie wordt in het najaar de begroting voor het daaropvolgende jaar gemaakt. Indien deze werkwijze zou worden losgelaten en de door eiser ingediende informatie in het daaropvolgende jaar zou worden meegenomen zou de datum van 15 juli zijn betekenis verliezen en het financieringsproces op ontoelaatbare wijze worden doorkruist.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. C.I.H. Kerstens-Fockens, C. Fetter, en G.A.C.M. van Ballegooij in tegenwoordigheid van de griffier M. de Graaf.
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.