Uitspraak
09/4165 ZW en 09/4179 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
en van
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 juni 2009, 08/2580 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
Uwv.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en betrokkene hebben een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige bedrijfsarts dr. B. Sorgdrager, verbonden aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten / Polikliniek Mens en Arbeid van het AMC, op 6 juli 2010 een reactie gegeven op een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 16 april 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Engelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is na een periode van werkloosheid vanaf 19 februari 2007 via een uitzendbureau gaan werken als productiemedewerkster bij een vleeswarenfabriek. Op 29 juni 2007 is door de gemachtigde van betrokkene aan het Uwv een brief gestuurd, waarin is verzocht haar ziekmelding van 19 maart 2007 in behandeling te nemen.
1.2. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft de verzekeringsarts C. Akagunduz betrokkene gezien op haar spreekuur en de beschikbare medische informatie bestudeerd. Op basis daarvan is deze arts tot de conclusie gekomen dat betrokkene reeds bij aanvang van de verzekering kon weten dat de arbeid haar krachten en bekwaamheden te boven zou gaan / ten koste van haar gezondheid zou gaan. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2007 aan betrokkene meegedeeld dat zij op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ziektewet (ZW) geen recht heeft op ziekengeld.
1.3. Bij besluit van 8 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 november 2007, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige J. Kijvekamp van 27 maart 2008 en van de bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben van 8 mei 2008, gegrond verklaard. Daarbij is besloten om aan betrokkene ziekengeld toe te kennen over de periode van 5 maart 2007 tot 29 maart 2007, met een korting van 10% over deze hele periode in verband met een te late ziekmelding. Per 7 mei 2007, de dag waarop betrokkene zich bij haar huisarts heeft gemeld met toenemende rugpijn en paraesthesien in haar beide handen, wordt geen arbeidsongeschiktheid aangenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot de maatregel tot het toepassen van de korting overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene zich pas op 29 juni 2007 ziek heeft gemeld, dat wil zeggen 111 dagen na het begin van de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Volgens de rechtbank had het Uwv, gelet op het Maatregelenbesluit UWV bij een overschrijding van meer dan 28 dagen een maatregel van 20% dienen op te leggen. In zoverre wordt het bestreden besluit vernietigd, maar heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten voor zover het de opgelegde maatregel betreft omdat betrokkene er door haar beroep niet op achteruit mag gaan.
Met betrekking tot de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 7 mei 2007 heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapportage van 1 april 2009 van de door haar ingeschakelde deskundige bedrijfsarts Sorgdrager, die heeft geconcludeerd dat op de datum 7 mei 2007 voor betrokkene beperkingen bestonden voor het verrichten van haar werkzaamheden op grond van de spondylolisthesis en de handafwijkingen die later gediagnosticeerd zijn als carpaal tunnelsyndroom. In zoverre heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.1. In hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak, voor zover daarin wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met betrekking tot de opgelegde maatregel in stand blijven. Zij heeft daartoe gesteld dat zij reeds op of omstreeks 5 maart 2007 tegenover de inlener en tegenover het uitzendbureau heeft aangegeven dat zij het werk niet aankon en dat zij zich daarom ziek meldde. Volgens betrokkene is die ziekmelding ten onrechte niet in behandeling genomen.
3.2. Het Uwv heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat er op 7 mei 2007 voor betrokkene beperkingen bestonden voor het verrichten van haar werkzaamheden. Volgens het Uwv waren hij en de gemachtigde van betrokkene het er over eens dat de werkzaamheden niet rugbelastend waren. Volgens het Uwv gaat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige er ten onrechte van uit dat betrokkene fysiek zwaar werk verrichtte en is het standpunt van het Uwv dat betrokkene in staat was lichte werkzaamheden te verrichten ten onrechte verworpen. Voorts blijkt volgens het Uwv niet dat de rechtbank de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 16 april 2009 op het rapport van de deskundige bij de beoordeling heeft betrokken.
09/4165 ZW
4. De Raad, oordelend over hetgeen betrokkene tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de voorhanden gegevens niet kan worden afgeleid dat betrokkene zich eerder dan bij brief van haar gemachtigde van 29 juni 2007 heeft ziek gemeld. Nu betrokkene, ondanks de aankondiging daartoe, geen nadere informatie heeft ingebracht omtrent haar stellingname met betrekking tot een eerdere ziekmelding, ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen. Dat betekent dat de Raad van oordeel is dat het Uwv terecht een maatregel tot korting heeft toegepast op de ZW-uitkering van betrokkene.
4.2. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden bevestigd.
09/4179 ZW
5. De Raad, oordelend over hetgeen het Uwv tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
5.1. Evenals de rechtbank kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan de op 1 april 2009 uitgebrachte rapportage van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige bedrijfsarts Sorgdrager. Bij zijn onderzoek heeft deze arts vermeld dat betrokkene op 7 mei 2007 handafwijkingen had die op dat moment niet specifiek waren gediagnosticeerd, alsmede rugklachten op basis van spondylolisthesis. Volgens hem bestonden er op die datum voor betrokkene beperkingen met betrekking tot het verrichten van haar werkzaamheden, waarbij de beperkingen voornamelijk bestonden uit een gestoorde handfunctie en onvermogen tot rugbelastende taken. Volgens vaste jurisprudentie wordt door de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geboden. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad op goede gronden de conclusie van de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd. Op verzoek van de Raad heeft de deskundige nog een reactie gegeven op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 16 april 2009 en zijn standpunt zorgvuldig heroverwogen, waarbij hij heeft geconcludeerd dat de beperkingen van betrokkene in handfunctie en rug een medische oorzaak hebben en dat zijn bevindingen geen nadere toelichting behoeven. Naar het oordeel van de Raad kan voor de onderbouwing van het standpunt van de deskundige ook steun worden gevonden in de voorhanden medische gedingstukken. Uit de rapportage van de verzekeringsarts Akagunduz blijkt dat de rugklachten op basis van degeneratieve afwijkingen van betrokkene, mede gelet op de informatie en de bevestiging door de orthopeed, bekend zijn. Met betrekking tot de handklachten wordt in genoemde rapportage door deze arts vermeld dat er enkele deformiteiten aan de vingers zijn, waardoor actieve functies zijn gestoord; de pincetgreep, bolgreep en cilindergreep lijken gestoord en er is ook weinig kracht in de handen. Uit de brief van de neurochirurg dr. R.H.M.A. Bartels van 12 november 2007 blijkt eveneens dat betrokkene sinds zes maanden een snel progressieve uitval aan de beide handen heeft ontwikkeld en dat er een spoedindicatie voor een operatie bestond, die ook heeft plaatsgevonden. Gelet op deze medische gegevens heeft de deskundige naar het oordeel van de Raad terecht tot de conclusie kunnen komen dat betrokkene op 7 mei 2007 met haar beperkingen niet in staat was tot het verrichten van haar arbeid als productiemedewerkster bij een vleeswarenfabriek. Hetgeen het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de aard en de zwaarte van de werkzaamheden, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden omdat, ook al zou er sprake zijn van (lichte) arbeid zoals het Uwv die heeft omschreven, nog evenzeer een zodanig beroep wordt gedaan op het gebruik van hand en vingers, dat betrokkene daartoe gelet op het rapport van de deskundige en de overige medische gegevens, niet in staat moet worden geacht.
5.2. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 volgt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak ook in zoverre moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 447,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) M.D.F. de Moor.
KR