Uitspraak
201011276/1/H3.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Uden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 oktober 2010 in zaak nr. 09/4768 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2009 heeft de minister aan [appellant] meegedeeld dat het in zijn voornemen ligt de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van zijn minderjarige [dochter] in [naam stiefvader] - de naam van haar stiefvader -, voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2010, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar [appellant] in persoon, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S.L. de Koning, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, wordt het verzoek afgewezen, indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.
2.2. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om geslachtsnaamswijziging voldoet aan de voorwaarden welke in het Besluit zijn gesteld. De minister heeft daartoe gesteld dat de moeder en stiefvader van [dochter] haar tezamen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren voorafgaande aan het verzoek om geslachtsnaamswijziging hebben verzorgd en opgevoed en uit de instemmingsverklaring van 8 april 2009 blijkt dat [dochter] heeft kennisgenomen van de bedenkingen die haar vader heeft geuit en desondanks met de voor haar verzochte naamswijziging instemt. Ook nadat [dochter] heeft kennisgenomen van het bezwaarschrift van haar vader heeft zij tijdens de hoorzitting op 3 juli 2009 het formulier "instemming kind 12 jaar en ouder" ondertekend. Door [appellant] zijn niet overtuigend relevante feiten en omstandigheden aangevoerd, die er toe kunnen leiden dat het verzoek niet ingewilligd zou moeten worden, aldus de minister in zijn besluit op bezwaar.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet aan de in het Besluit opgenomen voorwaarden voor geslachtsnaamswijziging is voldaan. Hij stelt daartoe dat zijn dochter geen goede verzorging en opvoeding geniet bij haar moeder en stiefvader, zodat de rechtbank ten onrechte van verzorging en opvoeding uitgaat. Voorts heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of [dochter] met de geslachtsnaamswijziging instemt, nu zij niet ter zitting bij de rechtbank is verschenen, aldus [appellant].
2.3.1. De minister heeft onweersproken gesteld dat de moeder van [dochter] en haar stiefvader haar gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren voorafgaande aan het verzoek om geslachtsnaamswijziging hebben verzorgd en opgevoed. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat aan de verplichte verzorgingstermijn van drie jaar is voldaan. De enkele stelling van [appellant] dat [dochter] bij hen geen goede verzorging en opvoeding geniet, kan daaraan niet afdoen.
Voor het oordeel dat [dochter] ter zitting bij de rechtbank had moeten verschijnen om aldaar opnieuw met de geslachtsnaamswijziging in te stemmen, ziet de Afdeling geen grond. De rechtbank toetst in zoverre slechts of de minister zich in het bij haar bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de in het Besluit opgenomen voorwaarden voor geslachtsnaamswijziging is voldaan. Uit de aan dat besluit ten grondslag gelegde stukken volgt genoegzaam dat [dochter], ondanks de weigering van [appellant] om met de geslachtsnaamswijziging in te stemmen, bij haar instemming blijft. De Afdeling ziet in dat kader evenals de rechtbank geen aanwijzingen dat [dochter] uitsluitend onder dwang van haar moeder en stiefvader met de geslachtsnaamswijziging heeft ingestemd of dat zij zich de gevolgen daarvan in onvoldoende mate realiseert. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [dochter] ter hoorzitting in de bezwaarfase buiten de aanwezigheid van haar moeder en stiefvader gemotiveerd heeft gesteld dat zij de naam [naam stiefvader] wil dragen. Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de in het Besluit opgenomen voorwaarden voor geslachtsnaamswijziging is voldaan.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] stelt verder dat hij griffierecht heeft betaald in het kader van de behandeling van zijn beroep, terwijl de behandeling van de zaak ter zitting werd uitgesteld en vervolgens pas plaatsvond nadat het koninklijk besluit strekkende tot wijziging van de geslachtsnaam was genomen. Dit wekt bij hem de indruk dat de rechtbank reeds uitspraak op zijn beroep had gedaan.
2.4.1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven. Nu de rechtbank het beroep van [appellant] niet gegrond heeft verklaard, bestond voor de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat het door [appellant] betaalde griffierecht door de minister diende te worden vergoed. De omstandigheid dat de behandeling van de zaak ter zitting werd uitgesteld tot later datum en nadat het koninklijk besluit strekkende tot wijziging van de geslachtsnaam was genomen, betekent niet dat de rechtbank reeds uitspraak had gedaan op het beroep. Indien [appellant] in het gelijk zou worden gesteld had het koninklijk besluit, naar de minister ter zitting in beroep onweersproken heeft gesteld, kunnen worden ingetrokken. Het beroep van [appellant] was aldus niet zinledig geworden, nu hij alsnog kon bereiken wat hij wenste, namelijk dat de geslachtsnaam van [dochter] [naam appellant] luidt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
97-597.