Uitspraak
201011199/1/H3.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiedirect B.V., gevestigd te Waalre, (hierna: Energiedirect )
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 8 oktober 2010 in zaak nr. 09/3465 in het geding tussen:
Energiedirect
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij schrijven van 15 mei 2009 heeft het college Energiedirect medegedeeld dat het op 14 mei 2009 de door het bureau Jack Liberties namens haar aangebrachte reclame-uitingen en objecten bij wijze van bestuursdwang direct heeft verwijderd. Voorts heeft het haar daarbij medegedeeld dat het de kosten van het afvoeren en doen afvoeren en/of opslaan en doen opslaan van de reclame-uitingen en objecten op haar zal verhalen.
Bij besluit van 22 oktober 2009, voor zover thans van belang, heeft het het door Energiedirect daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Energiedirect daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Energiedirect bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk en M. Prijs, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders uitgeoefend, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Reclameverordening Utrecht 2004 (hierna: de Verordening) is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders reclame te maken en te laten maken of te wijzigen en te laten wijzigen, voor zover deze vanaf een openbare land-, water-, of spoorweg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar of hoorbaar is, voor zover deze geen betrekking heeft op de vrijheid van meningsuiting, als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet .
2.2. Op 14 mei 2009 hebben medewerkers van de gemeente geconstateerd dat op een groot aantal locaties in de stad door het plaatsen van borden reclame is gemaakt voor Energiedirect. Het college heeft de borden diezelfde dag laten verwijderen.
De brief van 15 mei 2009 behelst het besluit daartoe. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat, voor zover thans van belang, deze borden in strijd met het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Verordening zijn geplaatst. Legalisatie is volgens het college niet mogelijk in verband met de verkeersveiligheid van de stad, het voorkomen van vervuiling van de straat en het uiterlijk aanzien van de monumentale binnenstad van Utrecht.
2.3. Energiedirect betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de situatie niet zo spoedeisend was, dat het college haar geen termijn om zienswijzen naar voren te brengen hoefde te gunnen en geen begunstigingstermijn hoefde te stellen. Zij voert daartoe aan dat het college op de hoogte was van haar identiteit, omdat op alle uitingen haar naam met vermelding van de website en het telefoonnummer stond. Indien het haar zijn voornemen kenbaar zou hebben gemaakt, zou zij direct tot verwijdering van eventueel illegaal geplaatste reclameborden zijn overgegaan. Voorts heeft het zijn oordeel dat de situatie spoedeisend was niet toereikend gemotiveerd. Een zodanig spoedeisende situatie deed zich niet voor, aldus Energiedirect.
2.3.1. Het betoog slaagt. Het college zag zich in de ochtend van 14 mei 2009 geconfronteerd met een gecoördineerde agressieve reclameactie. De rechtbank heeft echter ten onrechte overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de vereiste spoed zich er tegen verzette het besluit tot toepassing van bestuursdwang tevoren op schrift te stellen en Energiedirect gelegenheid te bieden om de reclameborden zelf te verwijderen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met de van de borden gemaakte foto's, noch anderszins, aannemelijk is gemaakt dat de situatie in de binnenstad van Utrecht zo gevaarzettend was, dat op alle locaties onmiddellijk optreden geboden was. Dat het college, als gesteld, frames heeft geplaatst op veilige plaatsen, betekent niet dat borden op andere plaatsen daarom steeds onveilig zijn. Dat het college bij het aanbrengen van uitingen buiten deze frames direct pleegt te handhaven, biedt evenmin een aanknopingspunt voor het aannemen van de gestelde spoed. Geconfronteerd met deze actie kon en mocht het college in een besluit tot toepassing van bestuursdwang een - uiterst korte - begunstigingstermijn stellen, waarbinnen Energiedirect de tenuitvoerlegging van het besluit had kunnen voorkomen door zelf onmiddellijk maatregelen te treffen en daartoe contact met haar te zoeken. Niet is gebleken dat het college een poging heeft ondernomen om in contact te komen met Energiedirect. De gestelde door het college bij de directeur van reclamebureau Jack Liberties ten aanzien van het ongedaan maken van de actie en het bekendmaken van de opdrachtgever ondervonden weerstand, de hoeveelheid meldingen, noch het belang gelegen in de verkeersveiligheid, vormden voldoende reden om daarvan af te zien. Het college was op de hoogte van de identiteit van Energiedirect, omdat op alle uitingen haar naam met vermelding van de website en het telefoonnummer stond.
Het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vereiste spoed zich er tegen verzette het besluit tot toepassing van bestuursdwang tevoren op schrift te stellen en Energiedirect een termijn te gunnen om de reclameborden zelf te verwijderen, brengt mee dat het college de kosten van de toepassing van die bestuursdwang niet op Energiedirect heeft mogen verhalen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2009 gegrond verklaren. Dat besluit zal worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 15 mei 2009 zal worden herroepen. Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het vernietigde besluit.
2.4.1. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 oktober 2010 in zaak nr. 09/3465;
III. verklaart het bij de rechtbank in deze zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 22 oktober 2009, kenmerk b09.2327;
V. herroept het besluit van 15 mei 2009, kenmerk 09.053859;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiedirect B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiedirect B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 745,00 (zegge: zevenhonderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
97-671.