Uitspraak
Zaaknummer: R.K. 60/10
Datum beschikking: 23 november 2010
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESCHIKKING
op het verzoek van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1963 te Saba,
wonende te Saba, thans te Sint Maarten gedetineerd,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mr. E.F. Sulvaran en mr. S.R. Bommel.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Verzoeker heeft op 1 november 2010 een verzoek – ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering – ingediend, strekkende tot het bevelen van het Land Sint Maarten althans de Minister van Justitie van Sint Maarten om verzoeker te vergunnen de gevangenis waarin hij zijn vrijheidsstraf ondergaat, voorafgaande aan diens voorwaardelijke invrijheidsstelling, met verlof te verlaten onder elektronisch toezicht.
1.2 Het verzoek is behandeld in raadkamer van 16 november 2010. Daarbij zijn verschenen verzoeker en zijn raadslieden, mr. E.F. Sulvaran en mr. S.R. Bommel, alsmede de officier van justitie mr. B. den Hartigh.
2. De feiten
2.1 Verzoeker is op 9 mei 2009 in verzekering gesteld en op 12 augustus 2009 bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van dit Gerecht veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 (drieëndertig) maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
2.2 Aan verzoeker is 10 oktober 2010 meegegeven als datum van verlof met elektronisch toezicht.
2.3 Namens de Minister van Justitie is bij ministeriële beschikking van 6 september 2010, No. 13/10/GWS besloten aan verzoeker niet te vergunnen de gevangenis, waarin betrokkene op grond van voornoemd vonnis gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan de vroegst mogelijke datum voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, welke vooralsnog is bepaald op 26 februari 2011 tot aan deze datum te verlaten. Bij beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, is voornoemde ministeriële beschikking vernietigd en is de Minister geboden om opnieuw te beschikken.
2.4 Bij ministeriële beschikking van 22 oktober 2010, No. 15/10/GWS heeft de Minister van Justitie op grond van artikel 39 van de Landsverordening beginselen gevangeniswezen en de artikelen 3 en 4 van de Beschikking elektronisch toezicht wederom besloten aan verzoeker niet te vergunnen de gevangenis, waarin verzoeker gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan de vroegst mogelijke datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling tot aan deze datum te verlaten.
Overwogen is dat:
- bij verzoeker gedurende zijn detentie en wel op 17 oktober 2009 verdovende middelen (marihuana) werden aangetroffen;
- dat verzoeker hierdoor gehandeld heeft in strijd met artikel 7 sub d van de Beschikking elektronisch toezicht;
- dat betrokkene bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 12 augustus 2009 werd veroordeeld ter zake overtreding van de Opiumlandsverordening 1960;
- dat betrokkene in het verleden en wel op respectievelijk 6 december 1994 en 8 september 2000 ook ter zake van overtreding van de Opiumlandsverordening 1960 werd veroordeeld;
- dat de kans op recidive bij betrokkene hierdoor groot moet worden geacht nu betrokkene ook vlak na de uitspraak d.d. 12 augustus 2009 wederom in het bezit was van verdovende middelen;
- dat op grond van de verstrekte gegevens betrokkene geacht moet worden nog niet dan wel onvoldoende voorbereid te zijn op terugkeer in de maatschappij.
3. De standpunten
3.1 Door en namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker in aanmerking dient te komen voor elektronisch toezicht. Aangevoerd is dat voorafgaande aan de ministeriële beschikking van 22 oktober 2010 geen advies is uitgebracht, zodat reeds op grond hiervan de ministeriële beschikking vernietigd dient te worden. Hiernaast is bij verzoeker slechts een heel kleine hoeveelheid marihuana aangetroffen en was dit voordat aan de gedetineerden in april 2010 kenbaar werd gemaakt welke criteria gehanteerd werden bij de beoordeling van verzoeken om elektronisch toezicht. Voorts is verzoeker voor deze kleine hoeveelheid marihuana al disciplinair gestraft. Verder wordt aangevoerd dat de moeder van verzoeker op leeftijd is en de zaken van verzoeker niet langer voor hem kan waarnemen. Het toepassen van een dergelijke verstrekkende sanctie is in het geval van verzoeker disproportioneel en willekeurig.
3.2 De officier van justitie heeft aangevoerd dat terecht niet opnieuw een adviestraject gevolgd is. Verder heeft de Minister van Justitie een ruime mate van beleidsvrijheid om te beslissen op dergelijke verzoeken en dient dit door het Gerecht terughoudend getoetst te worden. Op grond van de artikelen 6 en 7 van de Beschikking elektronisch toezicht dient de Minister het verzoek ook af te wijzen dan wel het vergunnen van elektronisch toezicht uit te stellen. De Minister heeft in redelijkheid zijn beslissing kunnen nemen, zodat het verzoek van verzoeker dient te worden afgewezen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Allereerst wordt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek het navolgende overwogen. Op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering kan in alle gevallen waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om een zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft. Volgens vaste jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, valt het stadium van de executie binnen het bereik van genoemde strafrechtsbedeling. Het Wetboek van Strafvordering bevat geen regeling omtrent de vraag of iemand al dan niet in aanmerking komt voor elektronisch toezicht. Gelet op de inhoud van de Ministeriële beschikking met algemene werking van 10 augustus 2005 houdende regels voor het toepassen van elektronisch toezicht (hierna: Beschikking elektronisch toezicht), valt de vraag of iemand in aanmerking komt voor elektronisch toezicht binnen het bereik van de executie van een gevangenisstraf. In de Beschikking elektronisch toezicht is geen rechtsmiddel opgenomen dat kan worden ingesteld indien op een verzoek afwijzend wordt beschikt, zodat het belang van een goede strafrechtsbedeling met zich brengt dat een verzoek als de onderhavige aan de rechter kan worden gedaan. Gelet op de aan verzoeker meegedeelde datum van verlof voor elektronisch toezicht, is een voorziening dringend noodzakelijk. Aldus kan verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen.
4.2 Ingevolge artikel 3 van de Beschikking elektronisch toezicht kan het aan een gedetineerde die is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, op diens verzoek, door de Minister van Justitie worden vergund om bij wijze van verlof tijdelijk de gevangenis te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld. Blijkens de bewoordingen van deze bepaling komt aan de Minister van Justitie een ruime mate van beleidsvrijheid toe bij de beslissing op een verzoek om verlof met elektronisch toezicht. Het Gerecht dient een beslissing op een verzoek om verlof met elektronisch toezicht dan ook met terughoudendheid te toetsen, waarbij uitgegaan dient te worden van de feiten en omstandigheden die de Minister van Justitie bekend waren of behoorden te zijn ten tijde van het geven van de beslissing.
4.3 Wat betreft de omstandigheid dat de Minister van Justitie na de vernietiging van de ministeriële beschikking van 6 september 2010 niet opnieuw het adviestraject heeft doorlopen, wordt overwogen dat hiertoe ook geen rechtsgrond bestaat. Met de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 29 september 2010 is slechts de ministeriële beschikking vernietigd en is de Minister geboden opnieuw te beschikken, hetgeen de Minister heeft gedaan.
4.4 Thans dient beoordeeld te worden of de Minister van Justitie, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid afwijzend heeft kunnen beslissen op het verzoek van verzoeker.
4.5 Naar het oordeel van het Gerecht is dit het geval. Op grond van artikel 7 sub d van de Beschikking elektronisch toezicht wordt het verlof met elektronisch toezicht geweigerd of uitgesteld in geval van het bezit van verdovende middelen. Niet in geschil is dat verzoeker gedurende zijn detentie een keer in het bezit is geweest van verdovende middelen, te weten marihuana. De omstandigheid dat verzoeker mogelijk op dat moment niet bekend was met de inhoud van de Beschikking elektronisch toezicht en derhalve niet wist welke gevolgen dit voor hem zou kunnen hebben, maakt het voorgaande niet anders. Ook de omstandigheid dat verzoeker voor het bezit van de marihuana disciplinair gestraft is, leidt niet tot een ander oordeel.
4.6 Alle belangen – waaronder de veroordelingen van verzoeker ten aanzien van de Opiumlandsverordening 1960 en de persoonlijke belangen van verzoeker – afwegende is het Gerecht van oordeel dat niet gebleken is dat de Minister van Justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing – zoals weergegeven in de ministeriële beschikking van 22 oktober 2010 – heeft kunnen komen. Het verzoek zal gelet hierop worden afgewezen.
5. De beslissing:
Het Gerecht:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 23 november 2010 gegeven door mr. M. Keppels, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.