Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/1992
Uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2011
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. T.G.M. Gersjes,
tegen
de minister van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. R.M. Koene.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft verweerder eiser de toegang tot de inrichting ontzegd.
Bij besluit van 18 december 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van de datum van het besluit aan eiser de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd.
Tegen voornoemde besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 18 december 2009 te schorsen.
Bij uitspraak van 4 februari 2010 (reg.nr. AWB 09/6003) heeft de voorzieningenrechter eisers verzoek afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft verweerder eisers bezwaren tegen de besluiten van 22 oktober 2009 en 18 december 2009 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 maart 2011, waar eiser is verschenen in persoon en werd bijgestaan door mr. S.M.M. Teklenburg, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen [vestigingsdirecteur], vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Vught en [adviseur P&O], werkzaam als adviseur P&O in de inrichting.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat eisers beroep alleen is gericht tegen het ontslagbesluit. Aan de orde is daarmee de beantwoording van de vraag of verweerder zich bij dit besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van plichtsverzuim door eiser. Als de rechtbank oordeelt dat sprake is van plichtsverzuim, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of het gestelde plichtsverzuim oplegging van de disciplinaire maatregel van ontslag rechtvaardigt.
2. Ter zitting heeft verweerder verzocht de print van een e-mailbericht, die aan de rechtbank is overgelegd en die in het dossier ligt tussen de producties 20 en 21, uit het dossier te halen. Het stuk is volgens verweerder per ongeluk tussen de stukken beland. Het hoort niet in het dossier thuis. De rechtbank willigt het verzoek van verweerder niet in. Hoewel aannemelijk is dat het niet verweerders bedoeling is geweest dit stuk aan de rechtbank over te leggen - het stuk is immers niet genummerd -, heeft het wel op de zaak betrekking en hoort het daarom wel in het dossier thuis. De rechtbank zal beslissen op grond van alle overgelegde stukken, waaronder ook het betreffende e-mailbericht.
3. De rechtbank gaat bij de beantwoording van de voormelde vragen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4. Eiser is sinds 1 mei 2003 werkzaam in de PI Vught, voorheen Nieuw Vosseveld, eerst als PIW-er en vanaf 1 januari 2008 als ZPI-er.
5. Eiser is bij vonnis van 28 maart 2006 door de rechtbank Breda, sector kanton, veroordeeld wegens onverzekerd rijden in een motorrijtuig (overtreding van artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) op 25 mei 2005. Eiser is bij dit vonnis een hechtenisstraf opgelegd voor de duur van twee weken waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ook is eiser de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden ontzegd. De tegen dit vonnis ingestelde rechtsmiddelen hebben niet geleid tot een andere straf. Uit de overgelegde stukken blijkt dat ook eerder al sprake is geweest van twee andere, onherroepelijke veroordelingen van eiser wegens dezelfde overtreding - onverzekerd rijden - bij vonnissen van 12 november 2002 en 8 maart 2005. De overtreding op 25 mei 2005 werd begaan in de proeftijd, opgelegd bij vonnis van 8 maart 2005.
6. Op 2 september 2009 is bij verweerder de melding binnengekomen dat eiser is veroordeeld wegens onverzekerd rijden in een motorrijtuig en dat bij hem voor een periode van zeven dagen een elektronische enkelband zal worden aangebracht. Naar aanleiding van deze melding hebben er op 10, 16 en 28 september 2009 gesprekken plaatsgevonden met eiser. In deze gesprekken heeft eiser onder meer aangegeven dat hij in 2004 op een zondag een auto heeft verkocht aan een hem onbekende vrouw. De vrouw zegde toe de volgende dag het vrijwaringsbewijs bij eiser in de brievenbus te doen. Dit is echter nooit gebeurd. De auto is daardoor niet overgeschreven. Vervolgens heeft eiser zes verkeersboetes ontvangen. Deze boetes heeft eiser allemaal betaald. Bij de derde bekeuring heeft hij aangifte gedaan. Eiser was in het bezit van een kopie van het identiteitsbewijs van de vrouw. Na onderzoek door de politie is gebleken dat sprake was van een vals identiteitsbewijs, aldus eiser.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ontslag gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser ten onrechte geen melding gemaakt van veroordelingen in 2002, 2005 en 2006. Naast het niet melden van de veroordelingen, verwijt verweerder eiser ook het feit dat hij veroordeeld is. Verweerder stelt dat sprake is van plichtsverzuim dat eiser is toe te rekenen. Daarbij geeft verweerder aan dat een medewerker van justitie - en zeker een ambtenaar die werkzaam is voor de DJI - van onbesproken gedrag dient te zijn.
8. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen en heeft daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en niet de benodigde kennis heeft vergaard. Ook heeft verweerder geen adequate belangenafweging gemaakt. Eiser stelt verder dat hij reeds ten tijde van zijn indiensttreding in 2003 een strafblad had. Dat strafblad gaf toen geen aanleiding om, naar aanleiding van een antecedentenonderzoek, de dienstbetrekking alsnog te beëindigen. Volgens eiser ontneemt verweerder zichzelf daarmee de mogelijkheid om later, in 2009, alsnog een beroep te doen op het niet melden van een veroordeling. Eiser wijst in dit kader nog op de uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 31 maart 2008, TAR 2008/106, waaruit blijkt dat feiten die te ver in het verleden liggen niet aan een ontslag ten grondslag mogen worden gelegd. Voor wat betreft de veroordelingen in 2005 stelt eiser dat verweerder met deze veroordelingen bekend had moeten zijn. Verweerder heeft immers in 2008 een antecedentenonderzoek laten verrichten. Bovendien is in het digitale personeelsdossier van eiser een afschrift van de veroordeling uit 2005 opgenomen. Ook de veroordeling tot een vrijheidsstraf had bij verweerder bekend kunnen en moeten zijn, aangezien deze veroordeling heeft plaatsgevonden vóór het antecedentenonderzoek in 2008.
Het was voor betrokkene overigens duidelijk dat geen sprake was van een ernstig misdrijf, zodat hij geen aanleiding zag om tot melding van de betreffende overtreding over te gaan. Dat eiser voor de betreffende overtredingen een meldingsplicht had blijkt ook niet uit verweerders gedragsprotocollen. Eiser geeft aan dat hij altijd goede functioneringsgesprekken en beoordelingen heeft gehad. Uit niets blijkt dat eiser chantabel was of zou kunnen zijn. Eiser wijst nog op een e-mail van mr. J.H. Kleijne-Sanders waaruit blijkt dat onbevoegde personen contact hebben opgenomen met GRIP en dat GRIP informatie heeft verstrekt terwijl dat niet mocht. Volgens eiser dient deze benadelingshandeling zwaar mee te wegen in het oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Eiser stelt ten slotte dat, indien verweerder toch bevoegd is tot het opleggen van een sanctie (hetgeen wordt betwist), de sanctie proportioneel dient te zijn. Daarvan is geen sprake, aldus eiser.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge artikel 80, tweede lid, van het ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of doen.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
10. Uit het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, en uit verweerders toelichting ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder eiser twee verwijten maakt. Verweerder verwijt eiser dat hij geen melding heeft gemaakt van de drie veroordelingen. Eiser wordt tevens verweten dat hij veroordeeld is: door tot drie maal toe onverzekerd te rijden, heeft eiser zich volgens verweerder niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
11. De eiser verweten gedragingen staan volgens oordeel van de rechtbank vast. Eiser heeft zijn versie van de feiten - de overtredingen zouden alle zijn begaan door een ander, nadat hij zijn auto had verkocht - in gesprekken met verweerder niet aannemelijk gemaakt. Voor wat betreft de veroordelingen geldt dat deze alle onherroepelijk zijn. Verder staat vast dat eiser de veroordelingen niet aan verweerder heeft gemeld, ook niet nadat hij er zelf wel van op de hoogte was. Eiser meldde zelfs niet zijn veroordeling tot een, deels onvoorwaardelijke, vrijheidsstraf.
12. De genoemde gedragingen - het plegen van de eiser verweten strafbare feiten en het niet melden van het feit dat hij ter zake drie maal werd veroordeeld - leveren volgens de rechtbank plichtsverzuim op. De rechtbank hecht in dit verband belang aan de door verweerder genoemde protocollen, waarvan de relevante passages zijn genoemd in de hiervoor vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter. Waar eiser stelt dat hij deze protocollen nooit heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat deze voor iedere medewerker van de PI beschikbaar zijn op het intranet. Eiser moet bovendien in ieder geval op de hoogte zijn geweest van het feit dat verweerder van hem integer gedrag verwachtte en daar groot belang aan hechtte. Verder had eiser zich moeten realiseren dat hij, gelet op de algemene regel dat hij zich als een goed ambtenaar diende te gedragen, er voor moest zorgen dat hij voor zijn auto een behoorlijke WA-verzekering in stand hield. Eiser had zich ook moeten realiseren dat hij de veroordelingen had moeten melden. Dit geldt zeker voor de laatste veroordeling, waarbij sprake was van de oplegging van een - deels onvoorwaardelijke - vrijheidsstraf. Al met al kunnen de door eiser aangevoerde beroepsgronden, voor zover die betrekking hebben op de gedragsprotocollen en het al dan niet bestaan van een meldingsplicht, niet leiden tot het door hem gewenste resultaat.
13. Van omstandigheden op grond waarvan het plichtsverzuim eiser niet is toe te rekenen is volgens de rechtbank niet gebleken. Verweerder was dan ook bevoegd aan eiser een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van het ARAR op te leggen. Dit brengt de rechtbank tot de vraag of er sprake is van evenredigheid in de maatregeloplegging. In de beoordeling van de evenredigheid dienen niet alleen de belangen van de werkgever, maar tevens die van de ambtenaar te worden betrokken. Volgens de rechtbank heeft verweerder eisers gedragingen kunnen aanmerken als ernstig plichtsverzuim. De rechtbank hecht in dit verband met name belang aan de recidive en de omstandigheid dat eiser een strafbaar feit pleegde gedurende de proeftijd. Zij acht tot slot van belang dat eiser uiteindelijk, op grond van de recidive en op grond van het feit dat hij, tijdens een proeftijd, opnieuw dezelfde overtreding pleegde, onherroepelijk veroordeeld is tot een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en dat hij met name deze laatste veroordeling niet aan zijn werkgever heeft gemeld. Eiser heeft daarvoor alle tijd gehad. Eiser werd weliswaar bij verstek veroordeeld. Hij moet echter in ieder geval ruim vóór 31 januari 2007 kennis hebben genomen van zijn veroordeling tot een hechtenisstraf. Op die datum immers wees het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch arrest op het door eiser tegen het vonnis van 28 maart 2006 ingestelde hoger beroep.
14. In de periode tot september 2009 was eiser chantabel. Hij was immers veroordeeld tot een - deels onvoorwaardelijke - vrijheidsstraf en zijn leidinggevenden waren hiervan niet op de hoogte. Eiser vormde hierdoor een veiligheidsrisico binnen de inrichting.
15. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in geval van een strafrechtelijke veroordeling altijd strafontslag volgt. Dit geldt zeker als het gaat om een veroordeling tot hechtenis of tot een gevangenisstraf. Door een dergelijke veroordeling verliest men zijn geloofwaardigheid als PIW-er. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Voor het handhaven van de orde in een organisatie als de PI Vught is het essentieel dat het bewakend personeel zijn gezag behoudt. Dat gezag wordt aangetast als dat personeel een strafblad heeft en zelf veroordeeld is tot hechtenis. Bovendien moet worden voorkomen dat een medewerker in een chantabele positie komt met alle veiligheidsrisico’s van dien. Volgens de rechtbank is het grote belang van verweerder bij een betrouwbare, integere medewerker hier doorslaggevend en is eisers belang daaraan ondergeschikt.
16. De omstandigheid dat de eerste veroordeling van eiser stamt uit 2002, zodat die ten tijde van de indiensttreding van eiser bij verweerder bekend moet zijn geweest, verandert het oordeel van de rechtbank niet. De betreffende veroordeling heeft, kennelijk, niet aan eisers indiensttreding in de weg gestaan. Er was toen nog geen sprake van de oplegging van een vrijheidsstraf.
17. In verband met hetgeen verder door eiser nog naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel voldoende aannemelijk is geworden dat verweerder pas in september 2009 hoorde van de in maart 2006 aan eiser opgelegde hechtenisstraf. Tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerder gesteld dat er, anders dan eiser op grond van stukken die hij heeft aangetroffen in zijn personeelsdossier, veronderstelt, in 2008 geen antecedentenonderzoek heeft plaatsgevonden. In dat jaar vond een overgang plaats naar een ander personeelsadministratiesysteem. In het kader van te verrichten registraties in dat - nieuwe - systeem werd op 20 februari 2008 door het Bureau Integriteit en Veiligheid gemeld dat vóór aanstelling van eiser een antecendentenonderzoek heeft plaatsgevonden.
18. Verweerder heeft, na ontvangst van de melding in september 2009, direct de nodige stappen gezet, die hebben geresulteerd in het ontslag van eiser per 18 december 2009. Verweerder heeft derhalve geen feiten die in een te ver verleden liggen, aan het ontslag van eiser ten grondslag gelegd.
19. De rechtbank vindt steun voor haar beslissing in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 oktober 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: BK0639.
20. Eisers beroep kan niet slagen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. E.M. de Stigter en mr. A. Horst als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2011.