Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

WSNP. Afgewezen. Schuldenaar verantwoordelijk voor ontstane schulden uit de BV die op haar naam stond, ondanks dat de ex-partner de bedrijfsvoering regelde. Niet aannemelijk gemaakt dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan.

Uitspraak



GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST van 15 april 2011 in de zaak met zaaknummer 200.082.314/01 van:

[ APPELLANTE ],

wonende [ adres ],

[ postcode ] [ woonplaats ],

APPELLANTE,

advocaat: mr. R.F. Bakker te Amsterdam.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Appellante – [ Appellante ] – is bij per fax op 15 februari 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2011 met rekestnummer 477256/FT-RK 10.2386, waarbij het verzoek van [ Appellante ] tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen. [ Appellante ] heeft op 16 maart 2011 een beroepschrift met aanvullende gronden ingediend.

1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 29 maart 2011. Bij die behandeling is [ Appellante ], bijgestaan door haar advocaat voornoemd.

2. De gronden van de beslissing

2.1. De rechtbank heeft op de in de beslissing

waarvan beroep genoemde gronden het verzoek van [ Appellante ] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b en c van de Faillissementswet (Fw) afgewezen, daar niet aannemelijk is geworden dat [ Appellante ] ten aanzien van het ontstaan van het boedeltekort in het faillissement van [ Appellante ]

Makelaardij B.V. te goeder trouw is geweest. Voorts is volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat [ Appellante ] in staat zal zijn haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, nu zij kampt met borderline persoonlijkheidsproblematiek en niet is gebleken dat zij onder duurzame psychische begeleiding staat.

2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.

2.2.1. [ Appellante ] – geboren op [ geboortedatum ] te [ plaatsnaam ] (Sovjet-Unie) - is een alleenstaande vrouw. [ Appellante ] was van 15 februari 2008 enig aandeelhouder van [ Appellante ] Makelaardij B.V. welke vennootschap is opgericht op diezelfde datum. De vennootschap is in staat van faillissement verklaard op 10 maart 2010, nadat op 10 februari 2009 de activiteiten waren gestaakt. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten.

2.2.2. Uit de openbare verslagen van de curator blijkt dat de B.V. geen ondernemingsactiviteiten heeft ontplooid en dat er nooit inkomen is gegenereerd. De B.V. had geen inzichtelijke administratie. [ Appellante ] had een inkomen uit de B.V. van € 2.000,- netto per maand.

De curator heeft geconstateerd dat [ Appellante ] de gehele bedrijfsvoering heeft overgelaten aan haar toenmalige relatie, de heer [ O ]r. Omdat [ Appellante ] hem ongestoord zijn gang liet gaan, is niet voorkomen dat onder de vlag van de B.V. een aanzienlijke belastingfraude heeft plaatsgevonden, aldus de curator. Temeer nu er geen inzichtelijke administratie is gevoerd en de jaarrekeningen niet zijn gedeponeerd, heeft de curator [ Appellante ] en [ O ] aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort en aangifte gedaan van bedriegelijke bankbreuk. Onbekend tot op heden is of het Openbaar Ministerie tot vervolging zal overgaan.

2.2.3. De FIOD heeft in februari 2009 een inval gedaan in verband met belastingfraude.

In de daaropvolgende strafrechtprocedure is [ Appellante ] bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010 vrijgesproken. Evident is volgens de rechtbank dat [ Appellante ] haar verantwoordelijkheden als directrice van de B.V. heeft veronachtzaamd, maar daar staat tegenover dat zij wel steeds bij [ O ] heeft geïnformeerd en dat zij op de juistheid van zijn mededelingen betreffende de gang van zaken mocht vertrouwen.

De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij vonnis van 23 november 2009 [ O ] schuldig bevonden aan – kort gezegd – belastingfraude, het plegen van valsheid in geschrifte en witwassen onder de vlag van verschillende ondernemingen waar hij bij betrokken was. [ O ] is bij dat vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een geldboete van € 100.000,-. [ O ] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

2.2.4. De totale schuldenlast van [ Appellante ] bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 Fw op 6 december 2010 € 122.727,34, waaronder een vordering van de curator van € 45.241,68. [ Appellante ] heeft thans een WWB-uitkering en heeft vrijstelling van de sollicitatieplicht tot juli 2011.

2.2.5. [ Appellante ] heeft het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft zich ten onrechte laten leiden door het negatieve advies van de curator en is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat [ Appellante ] niet voldoet aan de voorwaarden om toegelaten te kunnen worden tot de schuldsanering. Weliswaar heeft de rechtbank dit negatieve advies van de curator en van de rechter-commissaris voorgehouden tijdens de behandeling in eerste aanleg, maar [ Appellante ] heeft nooit van die stukken zelfstandig kennis kunnen

nemen. Dat de rechtbank zich door dit negatieve advies heeft laten leiden, klemt temeer nu [ Appellante ] in de strafrechtprocedure is vrijgesproken. [ Appellante ] heeft gesteld dat zij niets meer heeft gehoord over de door de curator tegen haar ingestelde vordering. Voorts heeft [ Appellante ] gesteld dat het oordeel van de rechtbank dat zij kampt met borderline problematiek en niet onder duurzame begeleiding staat onvoldoende gemotiveerd is. Zij heeft een brief overgelegd van I Psy van 4 maart 2011 waarin wordt gemeld dat [ Appellante ] bij I-Psy onder behandeling is gekomen in verband met depressieve klachten, maar dat het thans beter met haar gaat en dat de behandeling goed verloopt.

2.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating

tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk dient te maken dat hij /zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn/haar schulden in vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Naar het oordeel van het hof is [ Appellante ] daar niet in geslaagd.

Vaststaat dat [ Appellante ] aansprakelijk is gesteld voor het faillissementstekort in verband met bestuursnalatigheid en dat de curator een vordering heeft ingediend van € 45.241,68. Deze schuld is volgens de openbare verslagen van de curator, die zich bij de stukken in hoger beroep bevinden, ontstaan vanwege een nalatige bedrijfsvoering en het ontbreken van deugdelijke administratie. [ Appellante ] heeft dit niet betwist, maar – kort gezegd - gesteld dat zij hiervoor niet verantwoordelijk is. Het hof volgt [ Appellante ] niet in deze redenering. [ Appellante ] heeft naast de schuld aan de curator diverse andere (zakelijke) schulden laten ontstaan in de tijd dat zij een B.V. had. Uit de B.V. ontving zij een salaris van € 2.000,- netto per maand, terwijl hiertegenover geen werkzaamheden stonden. Dat zij thans geconfronteerd wordt met niet alleen de baten, maar ook de lasten uit de B.V. komt voor haar rekening en risico en vloeit voort uit haar beslissing om een B.V. op te zetten. Dat haar voormalige relatie [ O ] de bedrijfsvoering regelde, zoals [ Appellante ] heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Zij heeft zelf (met [ O ]) een onderneming opgezet en was daarom als zelfstandig ondernemer verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering, alsmede voor het voeren van een geordende administratie. Dat zij in de strafrechtprocedure is vrijgesproken maakt een en ander in deze zaak niet anders. [ Appellante ] heeft niet (anderszins) aannemelijk gemaakt dat zij bij het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest. Eén en ander staat aan de toelating van [ Appellante ] tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Er is onvoldoende van omstandigheden gebleken die een ander oordeel rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3. De beslissing

Het hof:

- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en M.P. van Achterberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van

15 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature