Uitspraak
201003132/1/V3.
Datum uitspraak: 27 mei 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 25 februari 2010 in zaak nr. 09/23732 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 februari 2010, verzonden op 3 maart 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister) tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.2.1. De enige grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het door hem aan zijn besluit ten grondslag gelegd rapport van 15 januari 2009 van een vanwege het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse) naar wijze van totstandkoming zorgvuldig is.
De minister voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de taalanalyse en de daaropvolgende reactie van het BLT van 14 mei 2009 op de zienswijze van de vreemdeling op het voornemen (hierna: de reactie op de zienswijze) specifiek zien op de taalsituatie in de regio Zummar in Centraal-Irak en dat het algemeen ambtsbericht Irak van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2008 (hierna: het ambtsbericht) ziet op de taalsituatie in het midden en zuiden van Irak, zodat het een ruimer gebied beslaat en dat derhalve geen sprake is van een motiveringsgebrek.
Voorts voert de minister aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omstandigheid, dat in de reactie op de zienswijze melding wordt gemaakt van één zegsman uit de plaats Zummar, niet maakt dat de kennis van het BLT van de taalsituatie in de regio Zummar uitsluitend afkomstig is van deze zegsman. De conclusie van het BLT is gebaseerd op een algemeen beeld van de taalsituatie in de regio Zummar, aldus de minister.
2.2.2. Zoals uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1, www.raadvanstate.nl) voortvloeit, kan de minister, indien bij hem twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de minister door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder medeverantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst vanwie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de minister, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van te vergewissen dat de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en – naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
2.2.3. In het besluit van 4 juni 2009, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen, heeft de minister zich, onder verwijzing naar de taalanalyse, op het standpunt gesteld dat aan de verklaring van de vreemdeling dat hij uit Zummar afkomstig is geen geloof kan worden gehecht. Volgens de taalanalyse is de vreemdeling op grond van zijn Koerdische spraak eenduidig te herleiden tot de grotere regio Mosul Duhok (Centraal Irak/Noord Irak), maar gelet op zijn zeer beperkte beheersing van het Arabisch eenduidig niet tot de regio Zummar in Centraal-Irak. Aan te nemen is volgens het BLT dat de vreemdeling het overgrote deel van zijn leven heeft doorgebracht in een omgeving waar Arabisch niet algemeen gangbaar is als voertaal in het dagelijks leven, zoals het Noord-Irakese deel van het aangegeven taalgebied.
In de reactie op de zienswijze heeft het BLT, onder het kopje "Taalsituatie in Zummar", verklaard dat het achtergrondinformatie over Zummar en omstreken heeft ingewonnen bij een legaal in Nederland verblijvende, etnisch Koerdische zegsman die in Zummar geboren en getogen is. Volgens deze zegsman is Arabisch in Zummar en omstreken algemeen gangbaar als taal in het dagelijks leven en zijn etnische Koerden in het gebied functioneel tweetalig en beheersen zij dus ook het Arabisch. Naar het oordeel van het BLT en de door hem ingeschakelde taalanalist beheerst de vreemdeling het Arabisch in te beperkte mate om aannemelijk te maken dat hij zijn gehele leven heeft doorgebracht in Zummar.
2.2.4. In het ambtsbericht is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
"Ten zuiden van de gebieden onder bestuur van Kurdistan Regional Government (KRG) is het Arabisch de algemene voertaal, met uitzondering van de plaatsen en streken waar veel Koerden (bijvoorbeeld Kirkuk) en Turkmenen (bijvoorbeeld Tall Afar) woonachtig zijn. Daar geldt het Koerdisch dan wel het Turkmeens vaak als voertaal. Onderwijs wordt buiten de KRG-gebieden overwegend in het Arabisch gegeven. In dit gebied woonachtige niet-Arabieren (zoals Koerden, Turkmenen en Armeniërs) zijn vaak ook, naast de taal van de minderheid waartoe zij behoren, in meer of mindere mate het Arabisch machtig (…)."
2.2.5. De taalanalyse ziet specifiek op de taalsituatie in de regio Zummar, het gebied waar de vreemdeling, naar hij stelt, het grootste deel van zijn leven heeft gewoond. Het ambtsbericht bevat algemene observaties over de taalsituatie in het gehele midden en zuiden van Irak, zonder daarbij in te gaan op de situatie op regionaal niveau. De rechtbank heeft niet onderkend dat, gelet daarop, de uitkomst van de taalanalyse niet zonder meer met de conclusies van het ambtsbericht te vergelijken is en daarmee bovendien niet in tegenspraak is. In zoverre heeft de rechtbank dan ook ten onrechte overwogen dat sprake is van een motiveringsgebrek. Dit kan evenwel, gelet op het hiernavolgende, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.2.6. Het BLT en de door hem ingeschakelde taalanalist hebben geoordeeld dat de vreemdeling een beperkte beheersing van de Arabische taal heeft. Uit de reactie op de zienswijze blijkt dat de conclusie van het BLT in de taalanalyse, dat de vreemdeling om die reden niet afkomstig is uit Zummar, omdat etnische Koerden uit Zummar functioneel tweetalig zijn en dus ook het Arabisch beheersen, is gebaseerd op informatie afkomstig van één zegsman. Anders dan de minister in het hogerberoepschrift heeft betoogd, bieden de taalanalyse noch de reactie op de zienswijze grond voor het oordeel dat deze conclusie is gebaseerd op een algemeen beeld van de taalsituatie in de regio Zummar.
In de reactie op de zienswijze heeft het BLT de minister laten weten dat de door hem ingeschakelde zegsman in Zummar is geboren en getogen, dat hij volledig gedocumenteerd in Nederland is aangekomen en thans legaal in Nederland verblijft. Uit die informatie kan niet worden opgemaakt welke functie de zegsman bekleedt, bijvoorbeeld of hij werkzaam is bij het BLT dan wel anderszins voldoende linguïstische kennis en ervaring heeft, waardoor zijn deskundigheid ter zake niet kan worden vastgesteld. In het licht hiervan kan niet worden geoordeeld dat de taalanalyse zorgvuldig tot stand is gekomen, voor zover het betreft de conclusie dat de vreemdeling het Arabisch in te beperkte mate beheerst om aannemelijk te maken dat hij zijn gehele leven heeft doorgebracht in Zummar omdat Koerden uit dat gebied een goede kennis hebben van het Arabisch als tweede taal. De rechtbank heeft dan ook, zij het op onjuiste gronden, terecht overwogen dat de minister zijn vergewisplicht heeft geschonden.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011
53-595.
Verzonden: 27 mei 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser