Uitspraak
09/4655 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 juli 2009, 08/580 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met inkomsten als zelfstandige over de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 januari 2008 door het Uwv ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 21 januari 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende dit beroep heeft het Uwv een besluit van 16 april 2008 genomen. Daarbij is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 juli 2007 alsnog gegrond verklaard en is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant over de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep tegen het besluit van 21 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 16 april 2008 ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskostenvergoeding en griffierecht. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv terecht de door de werkgever betaalde pensioenpremie bij de berekening van het maatmaninkomen buiten beschouwing heeft gelaten. Wat betreft de ondernemersaftrek was de rechtbank - onder verwijzing naar de uitspraak van deze Raad van 25 januari 2008, LJN BC3279 - van oordeel dat het Uwv terecht aansluiting heeft gezocht bij het begrip winst uit onderneming zoals dat is gedefinieerd in artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Inzake het standpunt van appellant dat het Uwv ten onrechte niet de door de werkgever betaalde premies voor een WAO-hiaatverzekering en een Anw-hiaatverzekering bij de berekening van zijn maatmaninkomen heeft meegenomen, oordeelde de rechtbank dat appellant er niet in was geslaagd om aannemelijk te maken dat die premies daadwerkelijk door de werkgever werden betaald.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de door de werkgever betaalde premies voor pensioen, WAO- en Anw-hiaatverzekering bij de berekening van zijn maatmaninkomen moeten worden betrokken. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant het voor hem geldende pensioenreglement ingebracht. Voorts blijft appellant erbij dat bij de vaststelling van zijn maatmaninkomen ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn ondernemersaftrek.
5. Het Uwv heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Naar aanleiding van de door appellant ingebrachte stukken heeft de bezwaararbeidsdeskundige J. den Hartog op 8 april 2010 een rapportage uitgebracht. Uit die rapportage komt naar voren dat appellant thans wel aannemelijk heeft gemaakt dat de hierboven onder 4 genoemde premies door de werkgever werden betaald en derhalve bij de berekening van het maatmaninkomen moeten worden betrokken. Herberekening van het maatgevende inkomen laat vervolgens een achterstand zien van 72,38% hetgeen overeenkomt met de klasse 65 tot 80%. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige is er mitsdien geen reden om een nieuw besluit te nemen.
6. De Raad stelt vast - en dit is door appellant ter zitting beaamd - dat thans nog slechts de vraag moet worden beantwoord of het Uwv bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte de ondernemersaftrek buiten beschouwing heeft gelaten. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Zoals hij reeds eerder heeft overwogen, zie onder meer zijn uitspraak van 11 december 2009, LJN BK6361, heeft de Raad het niet onjuist geoordeeld dat het Uwv voor de bepaling van de winst uit onderneming bij de toepassing van artikel 44 van de WAO aansluiting heeft gezocht bij het winstbegrip van artikel 1, eerste lid, van de WAZ en onder de winst uit onderneming heeft verstaan de fiscale winst vermeerderd met de ondernemersaftrek. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om daar in dit geval anders over te oordelen.
7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - moet worden bevestigd.
8. De Raad ziet geen aanleiding om over te gaan tot een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, als voorzitter en M. Greebe en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) T. Dolderman.
NK