Uitspraak
201009658/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 26 augustus 2010 in de zaken nrs. 10/1685 en 10/879 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], beiden wonend te De Koog, gemeente Texel (hierna in enkelvoud: [wederpartij]),
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het college bouwvergunning verleend aan [belanghebbende] voor het gedeeltelijk vergroten van een hotel aan de [locatie] te De Koog (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 maart 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden aangevuld bij brief van 8 december 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 2 maart 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [wederpartij] tegen het besluit van 28 oktober 2009 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij het college, en [wederpartij], bijgestaan door mr. E.C.W. van der Poel, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De uitbreiding van het hotel ziet op het realiseren van een serre aan de voorzijde van het hotel onder reeds bestaande balkons.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Koog 1995" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "hotel klasse 2".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor hotel aangewezen gronden bestemd voor hotelbedrijven met de daarbij behorende hoofdgebouwen, dienstwoningen en de daarbij benodigde andere bouwwerken en open terreinen, waaronder parkeergelegenheid.
Ingevolge artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen worden gebouwd.
2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan past binnen de op de plankaart opgenomen bebouwingsgrenzen.
2.3.1. Uit het besluit van 9 maart 2010 blijkt dat het college de stelling dat het bouwplan past binnen de bebouwingsgrenzen onder meer heeft gebaseerd op de op de plankaart geschreven afstand van 4 meter tussen de bebouwingsgrens en de rand van de Dorpsstraat. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat een verwijzing naar die geschreven maat een aanwijzing geeft voor het oordeel dat het standpunt van het college dat het bouwplan past binnen de bebouwingsgrenzen onjuist is. Daartoe heeft de voorzieningenrechter terecht gewezen op het op de plankaart geschreven getal 17 tussen de bebouwingsgrenzen in de richting van oost naar west van het perceel. Uitgaande van de uitleg van het college zou dit betekenen dat die afstand 17 meter is. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de diepte van het reeds op het perceel aanwezige hotel, gemeten aan de hand van de bouwtekeningen, ongeveer 17 meter is, zodat realisering van de gewenste uitbreiding in elk geval een overschrijding van de bebouwingsgrens tot gevolg zal hebben. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan binnen de bebouwingsgrenzen valt en aldus niet vast staat dat voor het bouwplan, zonder ontheffing van het bestemmingsplan, bouwvergunning kon worden verleend. Het college heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat de voorzieningenrechter correct heeft vastgesteld dat het besluit van 9 maart 2010 onvoldoende gemotiveerd is en dat het getracht heeft dit te herstellen in het nieuwe besluit op bezwaar van 2 maart 2011.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 2 maart 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht , gelezen in samenhang met de artikelen 6: 18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.6. [wederpartij] betoogt dat het bouwplan de op de plankaart opgenomen bebouwingsgrenzen overschrijdt, zodat het college de bouwvergunning had moeten weigeren.
2.6.1. Aan het besluit van 2 maart 2011 heeft het college een gewijzigde motivering ten grondslag gelegd. Ter onderbouwing van het standpunt dat het bouwplan past binnen de op de plankaart opgenomen bebouwingsgrenzen heeft het college een tweetal tekeningen overgelegd. De tekeningen bestaan uit twee delen van de analoge plankaart die geprojecteerd zijn op een digitale ondergrond. Op beide tekeningen is het bestaande hotel met de gewenste uitbreiding opgenomen. Bij nameting volgens de voor die tekeningen geldende schalen is komen vast te staan dat het bouwplan past binnen de bebouwingsgrenzen. Daarbij is in aanmerking genomen dat vanwege een overschrijding van het bestaande gebouw aan de oostzijde van het perceel met ongeveer één meter, de gewenste uitbouw aan de andere zijde van het gebouw binnen de bebouwingsgrens blijft. Het betoog van [wederpartij] dat het bouwplan is gelegen op de bebouwingsgrens en artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften voorschrijft dat hoofdgebouwen binnen de op de plankaart opgenomen bebouwingsgrenzen worden gebouwd, leidt niet tot een ander oordeel, nu blijkens het renvooi van de plankaart de bebouwingsgrens tot aan de buitenkant daarvan moet worden beschouwd.
Het betoog faalt.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 2 maart 2011 is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van 2 maart 2011 ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro);
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Texel griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011
552.