Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

In geschil is of verweerder aan eiser - die werkzaamheden verricht als imam - op goede gronden bij de verleende verblijfsvergunning de arbeidsmarktaantekening: “Andere arbeid niet toegestaan”, heeft afgegeven. Eiser betoogt dat hij in aanmerking dient te komen voor de arbeidsmarktaantekening: "Arbeid vrij toegestaan". Hij verwijst daartoe naar artikel 4, tweede lid, van de Wav en artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit Wav alsmede naar paragraaf B5 /3.2.2 van de Vc 2000.

De rechtbank stelt vast dat in de Vw 2000 en de daarop gebaseerde regelgeving de verblijfsrechtelijke positie en de beperkingen waaraan deze onderhevig is, zijn geregeld. Eiser kan aan de Wav geen wijzigingen in de verblijfstitel dan wel enige aanspraak op het verkrijgen van een arbeidsmarktaantekening ontlenen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2001 (LJN AD5932). Uit artikel 3.33 van het Vb 2000 in verbinding met artikel 3.31 van het Vb 2000 en paragraaf B5 /4.1.3 van de Vc 2000 volgt dat eiser vanwege zijn beroep als geestelijk voorganger wordt uitgezonderd van de categorie vreemdelingen die na drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning in aanmerking komen voor de aantekening “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”. Aantekening op eerdere document is kennelijke misslag.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudend te MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10 / 38619

Uitspraak

in het geding tussen

[eiser] , eiser,

en

de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.

Datum bestreden besluit: 18 september 2009

Kenmerk: [IND-nummer]

V-nummer: [V-nummer]

1. Procesverloop

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen het op 8 april 2009 uitgereikte verblijfsdocument, ongegrond verklaard voor zover dit is gericht op toekenning van de aantekening “Arbeid vrij toegestaan.”

Tegen het besluit van 18 september 2009 heeft eiser beroep ingesteld.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak van 12 mei 2010 (AWB 09/37594) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).

Bij uitspraak van 2 november 2010 (201005661/1/1/V2) heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State , teruggewezen naar de rechtbank.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 januari 2011. Eiser is in persoon verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde J.W. van de Wege, advocaat te Eindhoven. Tevens was aanwezig H. Benkrita, als tolk. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door A. Hadfy-Kovács, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op een uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2010 (LJN BO1551).

Bij schrijven van 1 februari 2011 heeft eiser dat gedaan.

Gelet op de door beide partijen daartoe gegeven toestemming heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en heeft zij op 14 april 2011 het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit.

Eiser betoogt in beroep - samengevat weergegeven - dat - anders dan verweerder stelt - uit artikel 3.33 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet kan worden afgeleid dat het eiser niet is toegestaan andere werkzaamheden te verrichten dan die van geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Daarnaast doet het in artikel 3.33 van de Vb 2000 bepaalde niet af aan het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) noch aan het beleid zoals dat door verweerder is neergelegd in paragraaf B5/3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wav zou aan eiser na drie jaar arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, (algemene) arbeid vrij moeten worden toegestaan, aldus eiser. Eiser meent voorts dat (het bepaalde in) artikel 3.33 van de Vb 2000 niet derogeert aan het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wav , aangezien de Wav een wet in formele zin is en het Vb 2000 “slechts” een algemene maatregel van bestuur en de Wav voorschriften met betrekking tot het verrichten van arbeid door vreemdelingen bevat, terwijl het Vb 2000 ziet op (voorschriften met betrekking tot) het recht op verblijf. Gelet op het voorgaande stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet de aantekening “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”, op het verblijfsdocument heeft vermeld. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wav en artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit Wav meent eiser voor genoemde aantekening op het verblijfsdocument in aanmerking te komen. Eiser stelt daarbij, onder meer, dat hij al (langer dan) drie jaar beschikt over een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die geldig is voor het verrichten van arbeid en zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd. Eiser heeft er verder op gewezen dat op het op 8 oktober 2007 ten behoeve van hem verstrekte verblijfsdocument was vermeld: “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”. Anders dan verweerder is eiser van mening dat de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2010 (LJN BO1551) geen nieuw licht op de zaak werpt, omdat het in die uitspraak - anders dan in het onderhavige geval - gaat om de vraag of geestelijk voorgangers aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur.

Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3.33 van het Vb 2000 , onderdeel B5 /3.2.2 en B5/4.1.3 van de Vc 2000, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld - samengevat weergegeven - dat eiser niet in aanmerking komt voor de arbeidsmarktaantekening “Arbeid vrij toegestaan”. Ter staving van zijn standpunt heeft verweerder ter zitting verwezen naar voornoemde Afdelingsuitspraak van 14 oktober 2010.

De rechtbank stelt vast dat enkel in geschil is of verweerder op goede gronden bij de verleende verblijfsvergunning de arbeidsmarktaantekening: “Andere arbeid niet toegestaan”, heeft afgegeven.

Artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000), voor zover thans van belang, bepaalt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor verblijf is toegestaan.

Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder g, van het Vb 2000 houden de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar.

Op grond van artikel 3.31, voor zover hier van belang, tweede lid, van het Vb 2000, wordt de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning verleend, indien de vreemdeling:

a. beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorie ën;

b. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, net of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld;

c. met de arbeid in loondienst duurzaam en zelfstandig een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, verwerft;

d. bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen, en

e. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in artikel 3.77 en 3.78.

Op grond van artikel 3.33, van het Vb 2000 , kan, onverminderd artikel 3.31, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder de beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar slechts worden verleend, indien de vreemdeling tevens schriftelijk verklaart ermee bekend te zijn dat:

a. slechts verblijf wordt toegestaan voor het verrichten van werkzaamheden als geestelijk voorganger of godsdienstleraar ten behoeve van de met name te noemen groepering;

b. het verblijf slechts kan worden toegestaan voor de duur van de werkzaamheden;

c. hij na beëindiging daarvan Nederland dient te verlaten, en

d. het hem niet is toegestaan om gedurende zijn verblijf in Nederland werkzaamheden van andere aard te verrichten.

Krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wav , is het een werkgever verboden een vreemdeling

in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Wav , is dat verbod niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vw 2000 afgegeven vergunning, welke is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie (thans: verweerder) waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.

Ingevolge het tweede lid, wordt een zodanige aantekening afgegeven aan de vreemdeling:

a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vw 2000 ;

b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd;

c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit uitvoering Wav, wordt een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav afgegeven aan:

d. een vreemdeling, met uitzondering van de vreemdeling, genoemd in de onderdelen a en f, die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vw of Vw 2000 afgegeven vergunning met daarop een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

In paragraaf B5/3.2.2 van de Vc 2000 wordt vermeld dat ten aanzien van een vreemdeling, die drie jaar de beschikking heeft gehad over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor de werkgever niet langer de verplichting geldt te beschikken over een TWV. Het is hierbij niet van belang of sprake is geweest van arbeid in loondienst dan wel arbeid als zelfstandige. Deze vreemdeling krijgt op het verblijfsdocument de aantekening “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.” Deze wijziging wordt bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning doorgevoerd bij de aanvraag van het verblijfsdocument, dat wil zeggen nadat de vreemdeling drie jaar houder van de voor arbeid geldige vergunning is geweest.

Voorts wordt in paragraaf B5/4.1 van de Vc 2000 vermeld dat voor godsdienstleraren en geestelijk voorgangers op het verblijfsdocument de aantekening: “TWV vereist. Andere arbeid niet toegestaan.”, wordt geplaatst.

Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiser in zijn stelling dat hij het recht op verkrijging van de arbeidsmarktaantekening “Arbeid vrij toegestaan.” kan ontlenen aan de Wav, gevolgd kan worden.

Op grond van de Wav wordt getoetst of er gronden zijn om aan de werkgever waarvoor de vreemdeling arbeid wil gaan verrichten een TWV te verlenen. Uit de Memorie van Toelichting in verband met het vergroten van de effectiviteit van de uitvoering en de verbetering van de handhaving van die wet (kamerstuk 27022, nr. 3) blijkt dat de doelstelling van de Wav behelst “de contouren van het toelatingsbeleid tot de Nederlandse arbeidsmarkt nog eens helder te schetsen, alsook, en niet minder belangrijk, de instrumentering hiervan te verduidelijken.”

In de Vw 2000 en de daarop gebaseerde regelgeving zoals het Vb 2000 en de Vc 2000 is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verblijfsvergunning moet worden verleend. Hierin zijn dus de verblijfsrechtelijke positie en de beperkingen waaraan deze onderhevig is, zoals de toekenning van een arbeidsmarktaantekening, geregeld.

De rechtbank verwerpt de stelling van eiser dat de Wav voorgaat op het Vb 2000 en de

Vc 2000 en dat eiser aldus aan de Wav rechten inzake wijzigingen in de verblijfstitel dan wel enige aanspraak op het verkrijgen van een arbeidsmarktaantekening, kan ontlenen. Het gaat om andersoortige regelingen waarin een andere rechtsvraag wordt beantwoord. Voor haar oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2001

(LJN AD5932), waarin de Afdeling heeft overwogen dat artikel 4, tweede lid, onder b, van de Wav - waarop eiser zich in dezen beroept - geen verandering teweeg kan brengen in de verblijfsrechtelijke titel van de vreemdeling en op de uitspraak van de Afdeling van

21 september 2005 ( LJN AU3590), waarin de Afdeling heeft aangegeven dat aan een arbeidsmarktaantekening slechts rechten kunnen worden ontleend, indien de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft. De Afdeling wijst erop dat de vraag of een vreemdeling voor voortgezet verblijf in aanmerking komt, wordt beantwoord aan de hand van het bepaalde bij en krachtens de Vw 2000 en dat de Wav slechts betrekking heeft op de toegang tot de arbeidsmarkt.

Eisers beroep op artikel 4 van de Wav alsmede artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit Wav kan gelet op het voorgaande dan ook niet slagen. De omstandigheid dat de Wav een wet in formele zin is en dat het Vb 2000 en de Vc 2000 lagere regelgeving behelzen maakt dit gelet op het hiervoor overwogene naar het oordeel van de rechtbank niet anders.

Met betrekking tot de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor de arbeidsmarktaantekening “Arbeid vrij toegestaan”, overweegt de rechtbank als volgt.

Uit artikel 3.33 in verbinding met artikel 3.31 van het Vb 2000 vloeit voort dat de vreemdeling die arbeid in loondienst wil verrichten als geestelijk voorganger of godsdienstleraar schriftelijk dient te verklaren (de zogenaamde bewustverklaring) dat hij op de hoogte is van de onder a tot en met d geformuleerde voorwaarden. Met name onderdeel d is in dezen van belang. Hieruit blijkt immers dat het de vreemdeling niet is toegestaan om gedurende zijn verblijf in Nederland werkzaamheden van andere aard te verrichten.

Eiser is hiervan op de hoogte nu voornoemde voorwaarden aan de orde worden gesteld bij de jaarlijkse verlenging van zijn verblijfsvergunning op grond van artikel 14, eerste lid, van de Vw 2000 in verbinding met artikel 3.4, eerste lid, onder g, van het Vb 2000 .

Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande niet afdoet aan het bepaalde in paragraaf B5/3.2.2 van de Vc 2000, nu eiser vanwege zijn beroep als geestelijk voorganger ingevolge paragraaf B5/4.1.3 van de Vc 2000 wordt uitgezonderd van de categorie vreemdelingen die na drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning in aanmerking komen voor de aantekening “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.”

De omstandigheid dat verweerder eiser op 8 april 2007 een document heeft toegekend waarop stond vermeld “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van een zorgvuldige handelwijze doch niet is gebleken dat dit moet worden beschouwd als iets anders dan een kennelijke misslag, zodat eiser hieraan geen rechten kan ontlenen.

De rechtbank ziet derhalve, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om het door verweerder ingenomen standpunt voor onjuist te houden.

Het beroep is ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, rechter, in tegenwoordigheid van D.S.A.W. Raes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.

w.g. D. Raes w.g. Y. Klik

Voor eensluidend afschrift:

de griffier:

verzonden op:25-05-2011

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000 .

Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature