Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag toekenning van een WAO-uitkering. Geen nieuwe feiten en omstandigheden.

Uitspraak



10/3849 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2010, 09/2789

(hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 1 juni 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving sedert 18 november 1980 in verband met chronische bronchitisklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant is in 1981 naar Marokko teruggekeerd. Bij besluit van 7 februari 1985 is de WAO-uitkering met ingang van 1 maart 1985 ingetrokken, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is rechtens onaantastbaar geworden na een beschikking in de zin van artikel 128, eerste lid, van de Beroepswet van de (voormalige) Raad van Beroep te ’s-Gravenhage, waarbij het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond is verklaard. De Raad van Beroep heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op het op zijn verzoek uitgebrachte deskundigenrapport van longarts Th.B. Waworuntu van 21 september 1984. Deze deskundige acht appellant in staat tot het verrichten van arbeid in een niet long-prikkelende omgeving, waarbij zware lichamelijke inspanning moet worden vermeden.

1.2. Appellant heeft vanuit Marokko in 2006 aan het Uwv verzocht om toekenning van een WAO-uitkering, omdat hij sedert 1985 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen onder verwijzing naar artikel 43a van de WAO , omdat er geen sprake is van toename van beperkingen uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar nadat de WAO-uitkering is ingetrokken. Het tegen dat besluit door appellant gemaakt bezwaar is bij besluit van 2 juni 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard met wijziging van de grondslag. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat artikel 43a van de WAO niet van toepassing is op appellant. De afwijzing wordt gehandhaafd op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zijn geen nieuwe medische feiten aangevoerd, die rechtvaardigen dat wordt teruggekomen van het besluit van 7 februari 1985.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb die het Uwv aanleiding hadden behoren te geven om het besluit van 7 februari 1985 tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant te herzien. Met betrekking tot artikel 43a van de WAO heeft de rechtbank met verwijzing naar de rechtspraak van de Raad overwogen dat dit artikel, dat met ingang van 29 december 1995 in werking is getreden, niet van toepassing is op appellant.

3. De Raad overweegt als volgt.

3.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv het verzoek van appellant met recht heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 7 februari 1985 tot intrekking van zijn WAO-uitkering en in dat kader toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb .

3.2. Overeenkomstig het door de rechtbank met juistheid vermelde beoordelingskader van artikel 4:6 van de Awb mag van de gene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.

3.3. De door appellant in beroep en hoger beroep ingezonden stukken dateren van na het bestreden besluit. Het Uwv heeft deze dus bij de heroverweging niet kunnen betrekken. Reeds om die reden moeten die stukken bij de beoordeling van dat besluit buiten beschouwing blijven.

3.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de medische stukken die het Uwv vóór het bestreden besluit ter beschikking zijn gekomen geen nieuwe feiten en omstandigheden in voormelde zin bevatten. Deze gegevens hebben deels geen betrekking op de periode van 1980 tot 1985 of waren reeds bekend voordat het besluit van 7 februari 1985 was genomen. Voor zover die gegevens nieuw zijn en daaruit af te leiden valt dat appellant toen ook longklachten ondervond, leidt zulks niet tot een ander oordeel. Het besluit van 7 februari 1985 tot intrekking van de WAO-uitkering was immers mede gebaseerd op het standpunt dat appellant ondanks deze klachten in staat moest worden geacht tot met aangepaste arbeid 85% of meer van zijn zogenoemde maatmanloon te verdienen.

3.5. Het Uwv was dan ook bevoegd het onderhavige verzoek met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 7 februari 1985. Niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.

3.6. De rechtbank heeft ten slotte terecht opgemerkt dat toetsing aan de hand van artikel 43a van de WAO niet aan de orde is en hierbij verwezen naar vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer de uitspraak van 5 februari 2002, LJN AD9471). Slechts de personen van wie de uitkering per een datum op of na 30 december 1990 is ingetrokken kunnen aan deze bepaling aanspraken ontlenen.

3.7. Uit hetgeen is overwogen in 3.1 tot en met 3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4. Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.

(get.) J. Riphagen.

(get.) T.J. van der Torn.

NK


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature