Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4375 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. F.L.M. van Haren,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde J.H. van der Zijden.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2010.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te kunnen reageren op de ter zitting door eiser overgelegde beschikkingen van de IND, de verklaring ingevolge artikel 3 van de Wet arbeid buitenlandse werknemers (WABW) en de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 10 september 2010.
Bij brief van 22 oktober 2010 heeft verweerder een reactie aan de rechtbank gestuurd. Eiser heeft hierop bij brieven van 19 november 2010, 7 maart en 8 maart 2011 gereageerd.
De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 28 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F.L.M. van Haren. Verweerder is met bericht niet verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser, die de Turkse nationaliteit bezit, heeft op 8 april 2009 een werkloosheidsuitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
2. Standpunten partijen
2.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser dient te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Omdat eiser deze niet heeft, kan hij niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW.
2.2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet hoeft te beschikken over een tewerkstellingsvergunning omdat hij rechten kan ontlenen aan artikel 6, 7 en 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (hierna: Besluit 1/80). Voorts heeft eiser aangevoerd dat de weigering om hem een werkloosheidsuitkering toe te kennen in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 3, eerste lid, van het Besluit 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen van de Lid-Staten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (hierna: Besluit 3/80).
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW omdat hij niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning.
3.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt in afwijking van het eerste en tweede lid niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000).
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder a, van dit artikel kan bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, worden afgeweken van het derde lid ten aanzien van vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht.
3.3. Ingevolge artikel 4c van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 (hierna: het Besluit) wordt als werknemer in de zin van de WW beschouwd de vreemdeling die rechtmatig verblijf in Nederland houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000, indien hij in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) arbeid in dienstbetrekking verricht.
3.4. Niet in geschil is dat eiser ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 ten tijde van belang rechtmatig verblijf in Nederland had, aangezien hij in afwachting was van de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn verzoek om verblijf wegens medische behandeling. Eiser voldoet dan ook aan het eerste vereiste van artikel 4c van het Besluit. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of eiser op dat moment ook in overeenstemming met de Wav arbeid in dienstbetrekking verrichtte.
3.5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd.
3.6. Ingevolge artikel 7, aanhef en tweede liggende streepje van Besluit 1 /80 hebben gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen, vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst wanneer zij ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) heeft artikel 7, eerste alinea, van Besluit 1 /80 rechtstreekse werking, zodat Turkse onderdanen die aan de voorwaarden van dit artikel voldoen, zich rechtstreeks kunnen beroepen op de rechten die deze bepaling hen verleent (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het HvJ van 16 maart 2000, www.rechtspraak.nl, LJN: AG9037).
3.7. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eiser ingevolge artikel 7, aanhef en tweede liggende streepje, van Besluit 1 /80 vrije toegang heeft tot arbeid in loondienst, en aldus niet hoeft te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.8. Uit een door eiser overgelegde beschikking van 28 juni 2000 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat eiser op 31 maart 1976 voor de eerste maal Nederland is in gereisd. Hij heeft zich op 8 april 1977 aangemeld bij het hoofd van de plaatselijke politie te Amsterdam. Op 30 juni 1977 heeft eiser een verzoek om een vergunning tot verblijf in het kader van gezinshereniging ingediend. Op 31 augustus 1977 heeft eiser de gevraagde vergunning gekregen waarvan de geldigheidsduur laatstelijk is verlengd tot 23 oktober 1979. Voorts blijkt dat aan eiser op 31 oktober 1979 een vergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst is verstrekt waarvan de geldigheidsduur laatstelijk is verlengd tot 15 oktober 1981. Vervolgens is eiser bij beschikking van 17 januari 1983 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid, welke vergunning geldig was tot 17 januari 1984. De verlenging van deze vergunning is afgewezen en eiser is op 31 oktober 1985 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Op 6 juli 1990 is eiser uit Nederland verwijderd naar Turkije. Eiser is op 7 november 1991 Nederland weer in gereisd. Voorts is gebleken dat eiser bij vonnis van 6 juli 1982 van de politierechter te Amsterdam is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens drugshandel.
3.9. Verweerder heeft niet betwist dat eiser zich in 1976 in het kader van gezinshereniging bij zijn ouders heeft gevoegd, nadat hiervoor toestemming was verkregen. Verweerder heeft evenmin betwist dat de ouders van eiser, althans één van hen, op dat moment tot de legale arbeidsmarkt van Nederland behorende werknemers waren. Uit het voorafgaande volgt dat eiser vanaf 30 juni 1977, de datum van de aanvraag van de eerste vergunning tot verblijf, tot 17 januari 1984, derhalve meer dan vijf jaar, rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
3.10. Dat tussen de toekenning van de verschillende vergunningen twee maal een periode is verstreken waarin eiser niet beschikte over een geldig verblijfsdocument, doet hieraan niet af. Ingevolge vaste jurisprudentie van het HvJ heeft de verblijfstitel voor de erkenning van het recht van verblijf immers declaratoire werking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het HvJ van 6 juni 1995, www.rechtspraak.nl, LJN: ZB5526 en de reeds genoemde uitspraak van het HvJ van 16 maart 2000). Vaststaat dat eiser ook na de perioden waarin hij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning (van 23 tot 31 oktober 1979 en van 15 oktober 1981 tot 17 januari 1983) telkens weer in het bezit is gesteld van een nieuwe verblijfsvergunning en hem daarbij niet is tegengeworpen dat hij in genoemde perioden onrechtmatig in Nederland verbleef. De verblijfsvergunningen zijn in dit verband dan ook een constatering van het bestaan van het recht op rechtmatig verblijf in Nederland en niet de voorwaarde voor het ontstaan van dat verblijf (zie de hiervoor genoemde uitspraak van het HvJ van 6 juni 1995). Evenmin kan de detentie van eiser in 1982 aan de opbouw van verblijfsrechten in Nederland in de weg staan, nu die detentie nadien aan de verlening van een verblijfsvergunning niet in de weg heeft gestaan.
4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onmiddellijk voorafgaand aan het dienstverband vijf jaar legaal in Nederland moet hebben gewoond om zonder een tewerkstellingsvergunning in Nederland te kunnen werken. Voor zover verweerder daarmee heeft bedoeld te stellen dat dit in eisers geval niet zo is en eiser om die reden ingevolge artikel 7, aanhef en tweede liggende streepje, van Besluit 1 /80 geen vrije toegang heeft tot arbeid in loondienst gaat de rechtbank hieraan voorbij. Voor deze - door eiser gemotiveerd betwiste en vervolgens niet nader door verweerder onderbouwde - stelling vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in Besluit 1/80.
5.1. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser bij zijn terugkeer in Nederland in 1991 geen rechten onder Besluit 1/80 meer had en dat eiser deze opnieuw diende te verwerven. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ dat een Turkse werknemer de rechten die artikel 7 van Besluit 1 /80 verleent slechts kan kwijtraken als de aanwezigheid van de Turkse migrant op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst wegens zijn persoonlijk gedrag een reële en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid als bedoeld in artikel 14, eerste lid van Besluit 1 /80 of wanneer de betrokkene gedurende langere tijd zonder gegronde redenen het grondgebied heeft verlaten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het HvJ van 22 december 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BP0398). Nu eiser het Nederlands grondgebied op 6 juli 1990 heeft verlaten en op 7 november 1991 is teruggekeerd, is geen sprake van het gedurende langere tijd verlaten van het Nederlands grondgebied. Verweerder heeft bovendien niet onderbouwd waarom sprake zou zijn geweest van het zonder gegronde reden verlaten van het Nederlands grondgebied. Dat de aanwezigheid van eiser op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst wegens zijn persoonlijk gedrag een reële en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid als bedoeld in artikel 14, eerste lid van Besluit 1 /80, is niet gesteld.
6.1. Eiser heeft kortom vrije toegang tot arbeid in loondienst ingevolge artikel 7, aanhef en tweede liggende streepje, van Besluit 1 /80. Dit brengt met zich dat eiser niet hoeft te beschikken over een tewerkstellingsvergunning en dat hij in overeenstemming met de Wav arbeid heeft verricht in de zin van artikel 4c van het Besluit.
6.2. Verweerder heeft zich op onjuiste gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet is aan te merken als werknemer in de zin van de WW omdat hij niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning. Verweerder heeft eiser daarmee ten onrechte om die reden niet in aanmerking gebracht voor een werkloosheidsuitkering. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De overige beroepsgronden van eiser behoeven gelet hierop geen bespreking.
6.3. De rechtbank constateert dat het geschil van partijen zich volledig heeft toegespitst op de vraag of eiser al dan niet als werknemer in de zin van de WW dient te worden aangemerkt. Ter zitting van 28 maart 2011 is verweerder niet verschenen. De rechtbank weet niet of er in de visie van verweerder andere argumenten zijn die aan toewijzing van eisers aanvraag om een werkloosheidsuitkering in de weg staan. De rechtbank zal daarom niet zelf in de zaak voorzien. Toepassing van de bestuurlijke lus acht de rechtbank in dit geval evenmin een reële mogelijkheid. Verweerder zal dan ook worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7.1. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep, zijnde € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting). Ten slotte zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser dient te vergoeden. Omdat eiser op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd, dient verweerder dit bedrag te voldoen aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.092,50, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.