< Terug naar de zoekresultaten

Opties voor deze uitspraak



Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Schorsing sloopvergunningen in verband met ontbreken Wabo-vergunning.

Uitspraak



VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 1

reg. nr. AWB 11/3966 WABOA

UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van

De Stichting tot behoud van het 19de en vroeg 20ste-eeuwse cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap (hierna: het Cuypersgenootschap), gevestigd te Linne, gemeente Maasgouw, en de Stichting Historisch Centrum Wassenaar, gevestigd te Wassenaar, verzoeksters, gemachtigde [gemachtigde],

ten aanzien van de besluiten van 8 maart 2011 van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder.

Derde belanghebbende: Klema B.V. gevestigd te Lisse, vergunninghoudster, gemachtigde mr. A.R.M. van der Pluijm, advocaat te Leiden.

Ontstaan en loop van het geding

Bij besluiten van 8 maart 2011 heeft verweerder aan de derde belanghebbende (hierna: vergunninghoudster) vergunning ingevolge de Bouwverordening van de gemeente Wassenaar verleend voor de sloop van een bedrijfspand aan de Rijksstraatweg 390 te Wassenaar en een woning aan de Lange Kerkdam 117 te Wassenaar.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij brief van 3 mei 2011 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek is op 13 mei 2011 ter zitting behandeld. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde]. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb , kan indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Bij besluit van 1 april 2008 heeft verweerder het pand aan de Rijksstraatweg 390 te Wassenaar aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Bij besluit van 19 juli 2008 heeft verweerder het pand aan de Lange Kerkdam 117 te Wassenaar aangewezen als beeldbepalend pand. Bij besluit van 8 maart 2011, verzonden op 11 maart 2011, heeft verweerder het tegen deze besluiten door vergunninghoudster gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de besluiten van 1 april 2008 en 19 juli 2008 herroepen. Verzoeksters hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.

Op 8 maart 2011 heeft verweerder een tweetal sloopvergunningen op grond van de Bouwverordening aan vergunninghoudster afgegeven. Op 8 maart 2011 heeft verweerder tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afgegeven aan vergunninghoudster, omdat de te slopen panden in een beschermd stads- of dorpsgezicht liggen.

Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het Cuypersgenootschap niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog. Gelet op de statutaire doelomschrijving van het Cuypersgenootschap, alsmede het feit dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in onder meer haar uitspraken van 21 januari 2009 (LJN: BH0462) en 22 april 2009 (LJN: BI1843) het Cuypersgenootschap heeft aangemerkt als belanghebbende in procedures aangaande de sloop van een als gemeentelijk monument aangewezen pand respectievelijk de plaatsing van diverse objecten op de gemeentelijke monumentenlijst, dient het Cuypersgenootschap naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook in procedures inzake sloopvergunningen van panden die zij als gemeentelijk monument geregistreerd wenst te zien, als belanghebbende te worden aangemerkt.

Op 1 oktober 2010 is de Erfgoedverordening gemeente Wassenaar (hierna: Erfgoedverordening) in werking getreden. Met de inwerkingtreding is de voorheen geldende Monumentenverordening Wassenaar 2004 ingetrokken. In de Erfgoedverordening zijn voor onderhavig geschil geen relevante bepalingen met betrekking tot overgangsrecht opgenomen. Dit betekent dat behoudens bijzondere omstandigheden de Erfgoedverordening onmiddellijk in werking is getreden en toegepast diende te worden ten tijde van het nemen van beslissing op bezwaar in de aanwijzingsprocedure. De door verweerder aangevoerde omstandigheden zijn niet van dien aard dat een uitzondering op de hoofdregel dient te worden aangenomen. Bij dit oordeel acht de voorzieningenrechter van belang dat in artikel 29 van de Erfgoedverordening is geregeld in welke gevallen de Monumentenverordening Wassenaar 2004 van toepassing blijft en zodanig geval zich in casu niet voordoet.

Artikel 4 van de Erfgoedverordening bepaalt dat met ingang van de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving over het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel dat onherroepelijk vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 10 sub a onder 1 van de Erfgoedverordening bepaalt dat het verboden is het voortbestaan van een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, in gevaar te brengen en zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een gemeentelijk monument te slopen of te verplaatsen.

De toelichting bij artikel 4 van de Erfgoedverordening luidt als volgt:

Dit artikel regelt de voorbescherming voor gemeentelijke monumenten, zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een aanwijzingsprocedure te starten tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit onherroepelijk is (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 14 van de ze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een omgevingsvergunning voor monumenten.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de tekst van en toelichting bij artikel 4 van de Erfgoedverordening dat de daar bedoelde voorbescherming zich uitstrekt over elk pand waarover een aanwijzingsprocedure loopt waarop nog niet onherroepelijk is beslist, dus ook ten aanzien van panden - zoals hier aan de orde - waarvan het aanwijzingsbesluit bij de beslissing op bezwaar is herroepen. De door verweerder en vergunninghoudster voorgestane uitleg van artikel 4 dat door de aanvan kelijke aanwijzingsbesluiten de voorbescherming eindigt en niet meer kan herleven, zou tot de merkwaardige situatie leiden dat verzoeken om aanwijzing die bij een primair besluit worden afgewezen wel onder de voorbescherming van artikel 4 van de Erfgoedverordening zouden vallen en verzoeken die voor het eerst bij een beslissing op bezwaar worden afgewezen daar niet onder vallen. Een zodanig onderscheid valt niet goed te rijmen met de kennelijke bedoeling van de voorbeschermingsregeling.

Uit het voorgaande volgt dat zolang niet onherroepelijk op het (hoger) beroep van verzoeksters tegen het besluit van 8 maart 2011 is beslist, voor de sloop van de panden aan de Rijksstraatweg 390 en de Lange Kerkdam 117 te Wassenaar (tevens) een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Erfgoedverordening juncto artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo vereist is.

Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat - mocht de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat alsnog een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Erfgoedverordening benodigd is - deze door verweerder zal worden verleend. Alle relevante belangen zijn immers al bij de (bezwaar)procedure inzake de aanwijzing van de panden tot beschermd gemeentelijk monument respectievelijk beeldbepalend pand aan de orde geweest en in de belangenafweging betrokken, aldus de gemachtigde van verweerder. Daarbij komt nog dat inmiddels op 19 april 2011 aan vergunninghoudster een bouwvergunning eerste fase is verleend voor de bouw van een bedrijfspand op het perceel aan de Rijksstraatweg 390/Lange Kerkdam 117.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet boven elke twijfel verheven vast staat dat de vereiste vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Erfgoedverordening verleend zal worden, reeds omdat verweerder de inhoudelijke bezwaren van het Cuypersgenootschap tegen de herroeping van de aanwijzingen, alsmede tegen de wel afgegeven sloopvergunningen van 8 maart 2011 nog niet kent en dus niet bij de belangenafweging betrokken kan hebben. Omdat de voorgenomen sloop naar het oordeel van de voorzieningenrechter onomkeerbare gevolgen zal hebben, is er grond voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals hierna in het dictum zal worden aangegeven.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door de gemachtigde van verzoeksters gemaakte verletkosten die op € 60,- voor het bijwonen van de zitting worden gesteld en de door hem gemaakte reiskosten naar de zitting van in totaal € 12,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat de bestreden besluiten van 8 maart 2011 worden geschorst totdat daarop onherroepelijk is beslist dan wel tot zes weken nadat desgevraagd een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Erfgoedverordening juncto artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo aan vergunninghoudster zal zijn verleend;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 72,-, welke kosten verweerder aan verzoeksters dient te vergoeden;

bepaalt dat verweerder aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht, te weten € 302,00, vergoedt.

Aldus gegeven door mr. G.P. Verbeek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2011, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voor eensluidend afschrift,

de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature